ECLI:NL:RBDHA:2022:7873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/607374 / HA ZA 21-158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma en verdeling van de onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee vennoten van VOF [naam 1]. De eiser, aandeelhouder en bestuurder van Strandpaviljoen [naam 2] B.V., heeft de ontbinding van de vennootschap gevorderd, omdat de samenwerking met de gedaagde, zijn medevennoot, niet langer vruchtbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhoudingen tussen de vennoten ernstig verstoord waren, wat een gewichtige reden voor ontbinding vormt. De rechtbank heeft de onderneming van VOF [naam 1] toegewezen aan de eiser, omdat de gedaagde en haar echtgenoot weliswaar de initiators van de onderneming waren, maar de eiser de essentiële huurovereenkomst voor het strandvak beheert. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vergoeding aan de gedaagde moet worden vastgesteld volgens de vennootschapsakte. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor enkele vorderingen die onder de arbitrageovereenkomst vallen, maar heeft de vordering tot inzage in de administratie van de vennootschap wel toegewezen. De zaak is aangehouden voor verdere uitlating door de eiser over de toegang tot de administratie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/607374 / HA ZA 21-158
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F.M.L. Dekkers te Leiden,
tegen
[gedaagde]te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.C. Huisman te Enschede.
Partijen zullen hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot aan de mondelinge behandeling blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 januari 2021, met producties 1 tot en met 17;
  • de akte vermeerdering van eis van de zijde van [eiser];
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 19;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering ofwel wijziging van eis in conventie, met productie 18 tot en met 21;
  • het tussenvonnis van 16 maart 2022, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de nadere producties 20 tot en met 21 van de zijde van [gedaagde];
  • de incidentele provisionele conclusie van eis, tevens akte vermeerdering van eis in conventie, tevens akte overlegging producties, met producties 22 tot en met 24.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens deze zitting is besproken. Van het verhandelde ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
[eiser] heeft mede inzage gevorderd in de administratie van de vennootschap onder firma VOF [naam 1] (hierna: ‘VOF [naam 1]’), zowel in de hoofdzaak als bij wege van voorlopige voorziening. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] aan [eiser] op korte termijn inzage zal geven in de administratie van VOF [naam 1], in welk geval [eiser] zijn eis op dit punt zal
verminderen. De advocaat van [eiser] heeft op de rol van 25 mei 2022 aan de rechtbank bericht dat en waarom [eiser] zijn vordering over inzage in de administratie van VOF [naam 1] handhaaft. Deze vordering maakt dus nog steeds deel uit van het gevorderde in conventie en komt in dit vonnis aan de orde. De advocaat van [gedaagde] heeft bij brief van 2 juni 2022 gereageerd op het bericht van de advocaat van [eiser].
1.4.
De datum voor vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is aandeelhouder en bestuurder van Strandpaviljoen [naam 2] B.V. (hierna: ‘[naam 2] B.V.’). [naam 2] B.V. huurt sinds lange tijd een gedeelte van het strand van [plaats] van de Gemeente [plaats] (hierna: ‘de Gemeente’). Oorspronkelijk heeft [naam 2] B.V. op het strand van [plaats] twee aangrenzende delen met de plaatselijke aanduidingen ‘strandvak 3’ en ‘strandvak 3A’ gehuurd (hierna kortweg: ‘strandvak 3’ en ‘strandvak 3A’). Inmiddels huurt [naam 2] B.V. alleen nog strandvak 3A. In de huurovereenkomst tussen de Gemeente en [naam 2] B.V. voor strandvak 3A is – voor zover in deze procedure relevant – het volgende opgenomen:
Persoonlijke exploitatie
art. 5.2: Huurder moet zijn zaak voor eigen rekening exploiteren. Het is huurder niet toegestaan het gehuurde en de daarop te realiseren opstallen aan derden (onder) te verhuren of in gebruik te geven dan wel de rechten uit deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk over te dragen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente.
2.2.
[naam 2] B.V. (of [eiser]) gebruikt een deel van strandvak 3A voor het plaatsen van strandcabines, die per dag worden verhuurd aan strandgangers. Daarnaast verhuurt [naam 2] B.V. een deel van strandvak 3A met daarop een roerend strandpaviljoen aan [naam 3] Horeca B.V. [naam 3] Horeca B.V. exploiteert dit strandpaviljoen.
2.3.
De heer [naam 3] (hierna: ‘[naam 3]’) is middellijk aandeelhouder en bestuurder van [naam 3] Horeca B.V. [naam 3] is getrouwd met [gedaagde].
2.4.
In 2009 is het idee ontstaan om een deel van strandvak 3 en strandvak 3A te gaan gebruiken voor het plaatsen van strandhuisjes, bestemd voor verhuur aan vakantiegangers. [eiser] en [gedaagde] hebben besloten om hiertoe samen een onderneming te gaan drijven en hebben op 31 januari 2011 VOF [naam 1] opgericht. De notariële vennootschapsakte van VOF [naam 1] (hierna: ‘de vennootschapsakte’) is verleden op 23 augustus 2011. In de vennootschapsakte wordt [gedaagde] ‘vennoot 1’ genoemd en [eiser] ‘vennoot 2’. In deze vennootschapsakte is – voor zover in deze procedure relevant – het volgende opgenomen:
Winstverdeling
Artikel 8
(...)
2. (...) Ten laste van de winst wordt toegekend voor verrichte werkzaamheden aan:
- de vennoot 1 een bedrag van dertig euro (€ 30,00) per gewerkt uur;
- de vennoot 2 een bedrag van dertig euro (€ 30,00) per gewerkt uur.
Partijen verwachten thans voor wat betreft vennoot 1 op jaarbasis eenduizend tweehonderdvijftig (1.250,00) te verrichten uren aan arbeid en voor wat betreft vennoot 2 driehonderd (300) te verrichten uren aan arbeid;
(...)
Concurrentiebeding
Artikel 10
Een vennoot zal gedurende het bestaan van de vennootschap op geen enkele wijze betrokken mogen zijn bij een onderneming met geheel of gedeeltelijk hetzelfde doel als dat van de vennootschap. Hij zal zich ook niet in een dergelijke onderneming financieel mogen interesseren, anders dan door middel van op de beurs genoteerde effecten.
Ontbinding
Artikel 11
De vennootschap wordt ontbonden:
(...)
6. door ontbinding door de rechter wegens gewichtige redenen op vordering van één van de vennoten overeenkomstig artikel 7A1684 Burgerlijk Wetboek.
Recht tot voortzetting
Artikel 12
(...)
Bij ontbinding van de vennootschap ingevolge het bepaalde in artikel 11 lid 6 of lid 7 komt het recht tot voortzetting als bedoeld in lid 1 toe aan de vennoten bij wie naar het oordeel van de rechter (...) niet de oorzaak van de beëindiging is gelegen.
(...)
(...)
Indien vennoten de door de vennootschap gedreven onderneming voortzetten ingevolge het bepaalde in dit artikel, hebben zij het recht op overname van het vennootschapsaandeel van de niet voortzettende vennoot. Alsdan wordt het vermogen van de vennootschap toegedeeld aan de voortzettende vennoten voor zover het mede eigendom is. Deze zijn dan verplicht om gelijktijdig alle schulden van de vennootschap voor zijn of hun rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen, onder vrijwaring van de niet voortzettende vennoot.
Bij voortzetting van de door de vennootschap gedreven onderneming door vennoten, hebben die vennoten het recht de goederen die in gebruik zijn bij de vennootschap, waarvan de niet voortzettende vennoot de eigenaar of rechthebbende is, te verwerven tegen betaling van een overnameprijs dan wel om deze goederen voor ten minste tien jaar onopzegbaar te huren tegen betaling van een huurprijs, zulks ter keuze van de voortzettende vennoten. De overnameprijs en/of huurprijs zal door de vennoten in onderling overleg worden vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming wordt deze prijs bindend vastgesteld overeenkomstig de in deze overeenkomst opgenomen geschillenregeling.
(...)
a. de voortzettende vennoten zullen aan de niet voortzettende vennoot uitkeren het bedrag waartoe deze krachtens het bepaalde in lid 6 en artikel 13 is gerechtigd.
Deze uitkering dient te geschieden:
- Voor zover gelden aangewend worden voor de betaling van de belastingaanslagen verschuldigd over de belastingjaren tot en met het jaar van ontbinding en/of voor de betaling van de aanslag successierecht betreffende een overleden vennoot, zullen deze bedragen direct na het opleggen van de (voorlopige) aanslag aan de niet voortzettende vennoot worden uitgekeerd.
- Voor zover daarna nog gelden resteren worden deze betaald in vijf gelijke jaarlijkse termijnen. De eerste termijn dient te worden voldaan binnen zes maanden na ontbinding van de vennootschap. De niet voortzettende vennoot kan altijd voor de voldoening van het restantbedrag zekerheid verlangen.
De voortzettende vennoten zijn altijd bevoegd tot eerdere betaling van de termijnen over te gaan.
b. bij een negatieve kapitaalrekening of liquidatie-verlies als bedoeld in artikel 13 zal de niet voortzettende vennoot het door hem verschuldigde binnen zes maanden na vaststelling daarvan vergoeden aan de voortzettende vennoten. Het hem krachtens lid 6 toekomende kan daarmee worden verrekend.
c. Over niet-uitgekeerde bedragen als bedoeld in lid 8a is rente verschuldigd. Het bepaalde in artikel 4 is van toepasing. De rente dient achteraf te worden voldaan vanaf het moment van ontbinding van de vennootschap, bij betaling van elke termijn.
d. Bij aanvraag tot surseance van betaling of faillissement van degene die tot de uitkering verplicht is en/of indien deze niet tijdig aan zijn vorenbedoelde verplichtingen voldoet is hij in verzuim zonder dat enige voorafgaande kennisgeving of ingebrekestelling vereist is. Dan is het totale nog uit te keren bedrag direct en in zijn geheel opeisbaar.
Artikel 13
Bij de ontbinding van de vennootschap is iedere vennoot allereerst gerechtigd tot het bedrag van zijn kapitaalrekening, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de winst of in het verlies (…).
Bij overname van het vennootschapsaandeel en voortzetting van de zaken van de vennootschap door vennoten als bedoeld in artikel 12, worden ter berekening van het aandeel van de niet-voortzettende vennoot, ook immateriële activa zoals goodwill, het recht op de handelsnaam en de waarde van huurrechten geactiveerd.
(…)
Geschillen
Artikel 16
Alle geschillen, die tussen de vennoten mogen ontstaan betreffende de uitleg van bepalingen van deze overeenkomst of in welke vorm ook ter zake van deze vennootschap, zowel die van juridische als die van feitelijke aard, zullen alleen en uitsluitend in hoogste ressort worden beslist door drie scheidslieden. Deze scheidslieden zullen rechtspreken als goede mannen naar billijkheid. Ook een geschil dat slechts door één van de vennoten als zodanig wordt beschouwd, valt onder deze regeling. Deze regeling is niet van toepassing op een geschil als bedoeld in artikel 7 lid 4.
Indien de vennoten omtrent de benoeming van de scheidslieden geen overeenstemming kunnen bereiken, zullen deze worden benoemd door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de vennootschap kantoor houdt;
(...)
5. De bepalingen in de voorgaande leden brengen geen wijziging in de bevoegdheid van de vennoten om:
(...). e. zich tot de burgerlijke rechter te wenden met een vordering tot ontbinding van de vennootschap om wettige redenen, als bedoeld in artikel 7A:1684 Burgerlijk Wetboek.
INBRENG
2. vennoot 2 heeft zich verplicht tot inbreng van het perceel grond waarop de strandhuisjes worden geplaatst, de daarvoor overeengekomen vergoeding aan vennoot 2 bedraagt tot partijen gezamenlijk anders overeenkomen (...) € 6.000,00 per jaar.
2.5.
Sinds 2011 heeft VOF [naam 1] elk strandseizoen een deel van strandvak 3 en strandvak 3A gebruikt om daarop 10 vakantiehuisjes te plaatsen, tegen een vergoeding van € 6.000 per seizoen. VOF [naam 1] verhuurt deze vakantiehuisjes aan vakantiegangers. Sinds het jaar 2011 regelt [eiser] het jaarlijks plaatsen en aansluiten van de vakantiehuisjes aan het begin van het seizoen, en het afkoppelen en verwijderen van deze strandhuisjes aan het einde daarvan. [gedaagde], althans [naam 3], houdt zich bezig met de dagelijkse exploitatie van de vakantiehuisjes.
2.6.
In 2017 heeft [naam 2] B.V. het huurrecht voor strandvak 3 overgedragen aan een derde. [eiser] heeft de vier strandhuisjes die op eerst op strandvak 3 stonden, verplaatst naar strandvak 3A.
2.7.
[eiser] heeft voorstellen aan [gedaagde] gedaan voor wijziging van delen van de vennootschapsovereenkomst van VOF [naam 1]. [gedaagde] is niet met deze voorstellen akkoord gegaan. [eiser] en [gedaagde] zijn tot op heden samen de vennoten van VOF [naam 1].

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na vermeerdering, wijziging en verduidelijking van eis – dat de rechtbank:
in de hoofdzaak
I. VOF [naam 1] zal ontbinden;
II. zal bepalen dat de jaarcijfers van VOF [naam 1] over de boekjaren 2018 tot en met de datum van ontbinding moeten worden bepaald met inachtneming van de vennootschapsakte, waarbij heeft te gelden dat aan [gedaagde] 600 uur arbeid per jaar wordt vergoed en aan [eiser] 200 uur arbeid per jaar, met vaststelling van een vergoeding voor het ter beschikking stellen van het strandvak aan [eiser] van (primair) € 20.000 per jaar;
III. zal bepalen dat [eiser] na ontbinding van VOF [naam 1] gerechtigd is tot voortzetting van de onderneming daarin, met inachtneming van een afrekening tussen [eiser] en [gedaagde] in overeenstemming met het bepaalde in de vennootschapsakte, meer in het bijzonder artikel 12 lid 8, artikel 6 en artikel 13 van deze akte;
IV. voorwaardelijk, voor zover de rechtbank zich niet bevoegd acht kennis te nemen van één of meerdere (neven)vorderingen: drie arbiters zal aanwijzen van het Nederlandse Arbitrage Instituut (NAI), die vervolgens overeenkomstig het ten tijde van het te wijzen vonnis geldende arbitragereglement zullen oordelen over de geschillen tussen partijen;
in de hoofdzaak én bij wege van voorlopige voorziening:
V. [gedaagde] zal veroordelen om [eiser] inzage (en/of afschrift) te geven in de volledige administratie van de onderneming (digitaal of op papier) waaronder alle kasstukken, tot en met de datum van vonnis in de hoofdzaak, op straffe van een dwangsom;
VI. [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] de gewerkte urenspecificaties vanaf 2018 tot en met 31 december 2021 over te leggen, op straffe van een dwangsom;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank:
I. VOF [naam 1] zal ontbinden;
II. zal bepalen dat [gedaagde] na ontbinding van VOF [naam 1] gerechtigd is tot voortzetting van de onderneming in VOF [naam 1], met toedeling van het aandeel [eiser] in het vermogen van VOF [naam 1] aan [gedaagde], een en ander met inachtneming van een afrekening tussen [gedaagde] en [eiser] in overeenstemming met het bepaalde in de vennootschapsakte (in het bijzonder artikel 12 lid 6 en 13) althans tegen betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag wegens overbedeling, met machtiging van [gedaagde] om de ontbinding van VOF [naam 1] in te doen schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK), en de eenmanszaak van [gedaagde] als voortzetter van de door VOF [naam 1] gedreven onderneming te mogen inschrijven in dit register;
III. [eiser] zal bevelen om binnen drie dagen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van alle aan VOF [naam 1] toebehorende bescheiden, waaronder de in zijn bezit zijnde bankpas, op straffe van een dwangsom;
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder nakosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

bevoegdheid

overeenkomst tot arbitrage
4.1.
[gedaagde] heeft zich vóór alle weren beroepen op de geschillenregelingen in artikel 16 van de vennootschapsakte van VOF [naam 1]. In dit artikel is neergelegd dat alle geschillen die tussen partijen mochten ontstaan over de uitleg van de bepalingen van de vennootschapsovereenkomst of in welke vorm ook ter zake van VOF [naam 1], alleen en uitsluitend worden beslist door drie scheidslieden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] zich daarmee beroepen op een rechtsgeldig tussen partijen gesloten overeenkomst tot arbitrage in de zin van artikel 1020 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarom moet de rechtbank zich onbevoegd verklaren op grond van 1022 Rv, voor zover het gevorderde door deze overeenkomst tot arbitrage wordt bestreken. De rechtbank gaat hierna per vordering op haar bevoegdheid in.
de vorderingen in conventie en in reconventie onder I – rechtbank bevoegd
4.2.
In artikel 16 sub 5 onder e van de vennootschapsakte is neergelegd dat de geschillenregeling in de vennootschapsakte geen wijziging brengt in de bevoegdheid van partijen om zich tot de burgerlijke rechter te wenden met een vordering tot ontbinding van VOF [naam 1] om wettige redenen als bedoeld in artikel 7A:1684 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank is dus bevoegd om te beslissen op de vorderingen in conventie en in reconventie onder I.
de vorderingen in conventie onder III en in reconventie onder II – rechtbank bevoegd
4.3.
Artikel 12 lid 2 van de vennootschapsakte bepaalt dat, bij ontbinding van VOF [naam 1] op grond van artikel 11 lid 6 van de vennootschapsakte, het recht tot voortzetting van de onderneming toekomt aan de vennoot bij wie naar het oordeel van de rechter niet de oorzaak van de beëindiging is gelegen. Gelet op deze bepaling van de vennootschapsakte is de rechtbank bevoegd om te beslissen op de vorderingen in conventie onder III en in reconventie onder II, en dus om te bepalen welke partij de onderneming van VOF [naam 1] mag voortzetten.
de vordering in conventie onder II – rechtbank onbevoegd
4.4.
De vordering in conventie onder II gaat over de aanspraken van beide vennoten op arbeidsbeloning op grond van de vennootschapsakte, en over verhoging van de overeengekomen vergoeding voor het gebruik door VOF [naam 1] van een deel van strandvak 3A. Naar het oordeel van de rechtbank is in zoverre sprake van een geschil over de uitleg van de vennootschapsovereenkomst ofwel over VOF [naam 1] in bredere zin, en wordt deze vordering dus bestreken door de overeenkomst tot arbitrage. [eiser] heeft betoogd dat er nauwe samenhang is tussen de vordering in conventie onder II en de vordering tot ontbinding van VOF [naam 1], waarvoor de rechtbank wel bevoegd is. Verder heeft hij betoogd dat een arbitrageprocedure over deze geschilpunten omslachtig zou zijn en dat de kosten daarvan disproportioneel hoog zouden zijn ten opzichte van het daarmee gemoeide financiële belang. Ook voor zover dit betoog juist is, maakt dat niet dat de rechtbank de overeenkomst tot arbitrage die partijen hebben gesloten, buiten beschouwing mag laten. Gezien het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren wat betreft de vordering in conventie onder II.
de vordering in conventie onder IV – zie suggestie rechtsoverweging 4.13
4.5.
Voorwaardelijk – voor het geval de rechtbank zich deels onbevoegd zou verklaren vanwege de overeenkomst tot arbitrage – heeft [eiser] in conventie onder IV gevorderd dat de rechter drie arbiters benoemt. De voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, is vervuld. Op grond van artikel 1027 Rv worden arbiters echter benoemd op de wijze zoals partijen zijn overeengekomen. In artikel 16 lid 2 van de vennootschapsakte is neergelegd dat, indien de vennoten over de benoeming van de scheidslieden geen overeenstemming kunnen bereiken, deze zullen worden benoemd door de kantonrechter van het arrondissement waar VOF [naam 1] kantoor houdt. Indien het partijen niet lukt om zelf tot benoeming van drie scheidlieden te komen, dan zullen zij zich op grond van het bepaalde in artikel 16 van de vennootschapsakte dus tot de kantonrechter moeten wenden, dan wel de benoeming van de scheidslieden op grond van artikel 1027 Rv aan een derde opdragen, of zich – zo nodig – tot de voorzieningenrechter wenden. Slechts om partijen op weg te helpen, doet de rechtbank in rechtsoverweging 4.13 een suggestie voor het bereiken van overeenstemming tussen partijen over benoeming van drie scheidslieden.
vorderingen in conventie onder V– rechtbank bevoegd
4.6.
De vennoten van een vennootschap onder firma hebben recht op inzage in de bestaande administratie van de door deze vennootschap gedreven onderneming. Het beroep door [eiser] op dit recht kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een geschil over VOF [naam 1] of de vennootschapsovereenkomst zoals bedoeld in de tussen partijen gesloten overeenkomst tot arbitrage. De rechtbank acht zich daarom bevoegd wat betreft de vordering in conventie onder V.
vordering in conventie onder VI – rechtbank onbevoegd
4.7.
Dat ligt anders wat betreft de door [eiser] gevorderde inzage in specificaties van de door [gedaagde] (ofwel haar echtgenoot) gewerkte uren voor VOF [naam 1]. Volgens [gedaagde] heeft zij zodanige urenspecificaties niet opgemaakt en is zij daartoe ook niet verplicht. De vraag of [gedaagde] deze urenspecificaties moet opmaken en aan [eiser] moet verstrekken, moet worden beantwoord door uitlegging van de vennootschapsakte, en valt dus onder de overeenkomst tot arbitrage. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren voor wat betreft het gevorderde in conventie onder VI.
inhoudelijk beoordeling
ontbinding VOF [naam 1]
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat een vruchtbare samenwerking tussen hen niet langer mogelijk is, omdat de verhoudingen tussen hen te zeer zijn verstoord. Dit is op zichzelf voldoende reden voor ontbinding van een vennootschap onder firma wegens gewichtige redenen. Alleen al hierom zal de rechtbank, zoals beide partijen hebben gevorderd, VOF [naam 1] ontbinden.
toebedeling onderneming
4.9.
De vraag die vervolgens voorligt, is aan wie de onderneming van VOF [naam 1] moet worden toebedeeld. In artikel 12 van de vennootschapsakte is bepaald dat het recht tot voortzetting van de onderneming na ontbinding van VOF [naam 1] door de rechter, toekomt aan de vennoot bij wie naar het oordeel van de rechter niet de oorzaak van de beëindiging is gelegen. Partijen maken elkaar over en weer de nodige verwijten, al dan niet terecht, over onder meer concurrerende activiteiten, de taakverdeling, het feit dat de echtgenoot van [gedaagde] een deel van haar werkzaamheden uitvoert, en het verplaatsen door [eiser] van vier van de vakantiehuisjes van VOF [naam 1] van strandvak 3 naar strandvak 3A. Deze geschilpunten hebben echter niet geleid tot het conflict dat in de weg staat aan verdere samenwerking.
4.10.
Uit de processtukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de oorzaak van de beëindiging van VOF [naam 1] als volgt is. [eiser] heeft sinds lange tijd wijziging gewild van de in 2011 gemaakte afspraken, omdat hij daarmee niet langer tevreden is. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid ook mogen streven naar wijziging van de in 2011 gemaakte afspraken, omdat deze een flink aantal jaar terug zijn gemaakt, zodat het in de rede ligt dat de toen vastgelegde vergoedingen niet langer marktconform zijn. Partijen zijn er echter ook na lange tijd en vele pogingen niet in geslaagd het eens te worden over nieuwe afspraken. Door het voorslepen van deze situatie zijn de verhoudingen tussen partijen inmiddels zozeer verslechterd dat er geen vruchtbare samenwerking meer te verwachten is. In deze situatie kan niet worden gezegd dat de oorzaak van de beëindiging van de vennootschap bij een van de vennoten ligt. De oorzaak ligt hier juist bij de wisselwerking tussen deze vennoten. Het criterium in artikel 12 van de vennootschapsakte biedt dus geen uitkomst. De rechtbank zal daarom op basis van een belangenafweging beslissen aan wie de onderneming van VOF [naam 1] zal worden toebedeeld (vgl. Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:523).
4.11.
[gedaagde] heeft uitgebreid en onweersproken gesteld dat zij en haar echtgenoot de drijvende kracht zijn geweest achter het starten van de onderneming van VOF [naam 1]. Volgens [gedaagde] hebben zij en haar echtgenoot het bedrijfsplan uitgewerkt, de binnenkant van de strandhuisjes ontworpen, een strandhuisjesbouwer ingeschakeld, de begroting gemaakt, de vergunningsaanvraag voorbereid en de vennootschapsakte laten opstellen. Dat vormt een argument voor toebedeling van de onderneming aan [gedaagde]. Daar staat tegenover dat het gebruik van een strandvak een essentiële voorwaarde is om VOF [naam 1] daadwerkelijk te kunnen exploiteren. Het strandvak 3A wordt sinds jaar en dag door [naam 2] B.V., de vennootschap van [eiser], gehuurd van de gemeente [plaats]. In de huurovereenkomst tussen [naam 2] B.V. en de Gemeente is opgenomen dat [naam 2] B.V. de opstallen op strandvak 3A alleen zelf mag exploiteren en niet, althans niet zonder toestemming, door een derde. Het is een reële mogelijkheid dat de Gemeente weliswaar de exploitatie van strandhuisje op strandvak 3A door VOF [naam 1] heeft geaccepteerd vanwege de band tussen [naam 2] B.V. en [eiser], maar dat de Gemeente niet zal accepteren dat de exploitatie geschiedt door een niet langer aan [naam 2] B.V. gelieerde onderneming. Het is dus maar de vraag of [gedaagde] profijt zal hebben van toebedeling van de onderneming aan haar. Daarbij komt dat [eiser] ofwel [naam 2] B.V. ook nog andere activiteiten ontplooit op strandvak 3A. Alleen al daarom mag niet van [eiser] worden gevraagd dat hij zijn huurrecht voor strandvak 3A aan [gedaagde] tracht over te dragen. Tenslotte heeft toebedeling van de onderneming aan [eiser] tot gevolg dat partijen niet langer aan elkaar verbonden zullen zijn, wat gezien de verstoorde verhoudingen in hun beider belang is. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de onderneming van VOF [naam 1], ondanks de inspanningen die [gedaagde] heeft verricht, wordt toebedeeld aan [eiser].
vergoeding aan [gedaagde]
4.12.
Volgens beide partijen moet de vergoeding aan de niet-voortzettende vennoot worden vastgesteld in overeenstemming met artikelen 12 en 13 van de vennootschapsakte. De rechtbank zal, zoals [eiser] heeft gevorderd, in het vonnis bepalen dat de vergoeding aan [gedaagde] wegens toebedeling van de onderneming aan [eiser], op deze manier moet worden vastgesteld.
benoeming arbiters?
4.13.
Gezien de beslissing van de rechtbank om de onderneming toe te bedelen aan [eiser] heeft [gedaagde], net als [eiser], belang bij de aanstelling van drie scheidslieden. De vergoeding waarop [gedaagde] recht heeft ingevolge de toebedeling van de onderneming aan [gedaagde], moet immers (als partijen daarover zelf geen overeenstemming bereiken) door drie scheidslieden worden vastgesteld. Nu beide partijen belang hebben bij het benoemen van drie scheidslieden vertrouwt de rechtbank erop dat partijen de keuze hiervoor in onderling overleg zullen maken. De rechtbank doet partijen in dit verband de volgende suggestie. [gedaagde] selecteert zes onafhankelijke scheidslieden, waarvan ten minste twee arbiter van het NAI zijn, en stuurt deze selectie binnen twee weken na heden aan [eiser]. Na ontvangst daarvan kiest [eiser] binnen één week uit voornoemde selectie drie scheidslieden. Partijen zullen zich vervolgens binnen één week gezamenlijk tot de betreffende personen richten met het verzoek op te treden als arbiter in het geschil tussen partijen. Deze werkwijze komt de rechtbank praktisch en efficiënt voor. Het staat partijen vanzelfsprekend vrij om op andere wijze tot benoeming van drie arbiters komen.
vordering in conventie tot inzage in administratie
4.14.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 30 mei 2022 aan de rechtbank bericht dat [eiser] nog geen toegang heeft tot het digitale boekhoudsysteem, dat evenmin duidelijk is wat daarin staat, en dat ook overigens nog niet volledig is voldaan aan de gevorderde inzage in de administratie. Bij brief van de advocaat van [gedaagde] van 2 juni 2022 is aan de rechtbank bericht dat het geven van toegang van [eiser] tot het digitale boekhoudsysteem in gang is gezet, maar enige tijd in beslag neemt, mede om technische redenen. Verder staat in deze brief dat aan [eiser] inmiddels zijn verstrekt (i) de gedetailleerde groetboekkaarten van 2014 tot en met 2017 en van 2021 en de fysieke administratie over de jaren 2015, 2016, 2017 en 2021, en dat de administratie van 2018 tot en met 2020 reeds in bezit was van [eiser]. Hierop heeft [eiser] nog niet kunnen reageren.
4.15.
De rechtbank zal bepalen dat [eiser] zich op de rol van 27 juli 2022 bij akte kan uitlaten over de vraag (i) of hij inmiddels toegang heeft tot het digitale boekhoudsysteem, (ii) of hij de administratie over de jaren 2015 tot en met 2021 inderdaad in zijn bezit heeft en (iii) of hij inmiddels naar behoren inzicht heeft in de administratie van VOF [naam 1]. Voor zover [eiser] betoogt dat er nog delen van de bestaande administratie van VOF [naam 1] zijn waarin hij geen inzage heeft en waarvoor hij zijn vordering handhaaft, dient hij aan te geven welke specifieke stukken ontbreken en welk belang hij heeft bij inzage daarin. [gedaagde] zal hier desgewenst op mogen reageren.
4.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in conventie onder II en VI;
5.2.
ontbindt VOF [naam 1] per heden;
5.3.
bedeelt de onderneming van VOF [naam 1] toe aan [eiser], en bepaalt daarbij dat de vergoeding daarvoor aan [gedaagde] moet worden vastgesteld in overeenstemming met de betreffende bepalingen van de vennootschapsakte, met name de artikelen 12 en 13 van deze akte;
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van 27 juli 2022 voor uitlating door [eiser] als bedoeld in rechtsoverweging 4.15 van dit vonnis;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken door
mr. P Dondorp, rolrechter, op 29 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1769