In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over de uitleg van een maatschapsakte en de verdeling van een gemeenschap, met specifieke verwijzingen naar artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 421,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan op 8 april 2022.