In deze zaak hebben eisers op 20 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen, die op respectievelijk 25 en 26 september 2021 zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eisers hebben verweerder op 27 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna zij beroep hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn, omdat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit dat vernietigd wordt.
Eisers hebben verzocht om verweerder op te dragen hen te horen en binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn. Verweerder heeft echter aangevoerd dat de beslistermijn in redelijkheid niet onnodig lang of onrealistisch kort mag zijn en heeft verzocht om een termijn van zestien weken. De rechtbank heeft echter besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een beslissing moet nemen op de aanvragen van eisers.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat, hoewel de Tijdelijke wet sinds 11 juli 2021 het mogelijk maakt om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen, de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eisers veroordeeld tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.