ECLI:NL:RBDHA:2022:7846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.6934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen

In deze zaak hebben eisers op 20 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen, die op respectievelijk 25 en 26 september 2021 zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken zonder dat verweerder een beslissing heeft genomen. Eisers hebben verweerder op 27 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna zij beroep hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn, omdat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit dat vernietigd wordt.

Eisers hebben verzocht om verweerder op te dragen hen te horen en binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn. Verweerder heeft echter aangevoerd dat de beslistermijn in redelijkheid niet onnodig lang of onrealistisch kort mag zijn en heeft verzocht om een termijn van zestien weken. De rechtbank heeft echter besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een beslissing moet nemen op de aanvragen van eisers.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat, hoewel de Tijdelijke wet sinds 11 juli 2021 het mogelijk maakt om beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen, de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eisers veroordeeld tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6934 en NL22.6935
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [naam] en [naam2], eisers
v-nummers: [nummer2] en [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben op 20 april 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen.
Verweerder heeft op 18 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eisers hebben op respectievelijk 25 en 26 september 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op respectievelijk 25 en 26 maart 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvragen is genomen. Eisers hebben verweerder op 27 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eisers beroep hebben ingesteld. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eisers hebben verzocht om verweerder op te dragen eisers te horen en een besluit te nemen binnen een termijn van twee weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom van
€ 100,- aan eisers verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingediend, omdat de beslisstermijn is verstreken. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 20201, op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Verweerder verzoekt de rechtbank om overeenkomstig deze rechtspraak een termijn van in totaal zestien weken te geven. Verder wijst verweerder op het feit dat het niet mogelijk is om een rechterlijke dwangsom aan de uitspraak te verbinden.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdeling in de door verweerder genoemde uitspraak heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt.2 Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn verweerschrift niet heeft toegelicht waarom in dit specifieke geval het 8+8-weken model passend is. Daarbij komt dat het verzoek van verweerder dateert van 18 mei 2022, inmiddels dus al twee maanden geleden. De rechtbank zal daarom, in afwijking van voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak is bekendgemaakt een beslissing op de aanvragen moet nemen.
9. Artikel 1 van de Tijdelijke wet3 luidt sinds 11 juli 2021 als volgt:
“De artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.”
10. Dit betekent dat het vanaf 11 juli 2021 weer mogelijk is om in asielzaken beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het niet van toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb betekent evenwel dat de vreemdeling ook onder de gewijzigde Tijdelijke wet met het instellen van beroep niet tijdig
2 Artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
3 Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
beslissen niet kan bereiken dat dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd of kunnen worden opgelegd.
11. Eisers hebben op 26 september 2021, en dus na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet, een asielaanvraag ingediend, zodat de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden.
12. Vaststaat dat verweerder niet binnen de hiervoor gestelde termijn op de aanvragen van eisers heeft beslist. Gelet hierop veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Gezien de samenhang tussen de zaken stelt de rechtbank de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van twee beroepschriften met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen van eisers;
  • bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden aan ieder van eisers een besluit op hun aanvraag bekendmaakt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR21532185

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.