Bestreden besluit 1
2. Van belang is dat de beoordeling van het bestreden besluit 1 slechts ziet op de vraag of aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat niet uit het dossier blijkt op welk tijdstip de strafrechtelijke detentie is geëindigd, waardoor niet kan worden beoordeeld of het vreemdelingenrechtelijke traject daadwerkelijk aansluitend op strafrechtelijke heenzending is aangevangen. Verweerder stelt ter zitting dat dit uit het mutatierapport zou moeten blijken.
4. De rechtbank oordeelt dat uit de informatie uit het dossier en meer specifiek uit het mutatierapportniet kan worden vastgesteld op welk tijdstip de strafrechtelijke detentie is geëindigd. Echter, uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek blijkt dat eiser op 7 juli 2022 om 18.30 uur is overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke heenzending. In wat eiser naar voren heeft gebracht kan geen reden worden gevonden om te twijfelen aan wat in dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal is vermeld. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder op 8 juli 2022 ten onrechte contact heeft opgenomen met de Georgische autoriteiten met de mededeling dat eiser in detentie verblijft en om te verifiëren of hij de Georgische nationaliteit heeft. Uit het dossier blijkt namelijk dat eiser in Duitsland een asielaanvraag heeft lopen.Het is in strijd met het Vluchtelingenverdragom in het geval een vreemdeling een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend contact op te nemen met de autoriteiten van dat land. Dit ernstige gebrek moet leiden tot de onrechtmatigheid van de maatregel.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het contact met de Georgische autoriteiten niet in strijd is met het Vluchtelingenverdrag. Er is in dit geval geen sprake van strijd met het Vluchtelingenverdrag omdat in de e-mail aan de Georgische autoriteiten slechts is gerefereerd aan de strafrechtelijke detentie van eiser. Informatie over zijn lopende asielprocedure is niet gedeeld. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat hij ten onrechte op grond van artikel 59b van de Vw in bewaring is gesteld. Hij had op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring moeten worden gesteld, vanwege zijn lopende asielaanvraag in Duitsland. De Dublinverordeningis op eiser van toepassing.
8. Verweerder heeft in dit verband ter zitting gewezen op zijn gedragslijn dat asielverzoeken van Georgiërs met een Dublinindicatie met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich worden getrokken.Nederland wordt via deze weg dan ook verantwoordelijk voor de behandeling van het desbetreffende asielverzoek. Aanvragen worden afgedaan in spoor 2 (Veilig land van herkomst). Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de Dublinverordening ook niet van toepassing is op vreemdelingen uit Oekraïne. Dit blijkt ook uit de Kamerbrief van 17 maart 2022.De rechtbank volgt deze uitleg. De beroepsgrond van eiser dat hij vanwege zijn asielaanvraag in Duitsland in bewaring had moeten worden gesteld op grond van artikel 59a van de Vw, slaagt dan ook niet.
9. Eiser voert verder aan dat hij zijn asielaanvraag op 14 juli 2022 heeft ingetrokken, terwijl de maatregel van bewaring op 15 juli 2022 is opgeheven. Hierdoor heeft hij in ieder geval één dag op een onjuiste grondslag in bewaring gezeten.
10. In het M53-formulierstaat de datum 14 juli 2022 vermeld. In het proces-verbaal van gehoorstaat echter dat eiser het M53-formulier op 15 juli 2022 pas heeft ondertekend. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat de datum op het M53-formulier onjuist is en dat eiser de intrekking op 15 juli 2022 heeft getekend tijdens het gehoor voorafgaand aan de tweede maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal gehoor van 15 juli 2022 voldoende duidelijk blijkt dat eiser de asielaanvraag op die datum heeft ondertekend. De beroepsgrond dat eiser één dag op een onjuiste grondslag in bewaring heeft gezeten slaagt dan ook niet.
11. Eiser voert aan dat verweerder na de inbewaringstelling onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, nu eiser op 8 juli 2022 in bewaring is gesteld en pas op 11 juli 2022 is geplaatst in het detentiecentrum in Rotterdam.
12. Uit jurisprudentie van de Afdelingvolgt dat, behoudens bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen,de tenuitvoerlegging van een bewaring in een politiecel voor een periode langer dan vijf dagen strijdig is met het bepaalde in artikel 5.4, tweede lid, van het Vb. Hiervan is in dit geval geen sprake nu eiser op de vierde dag is overgeplaatst naar het detentiecentrum in Rotterdam. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
13. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat hij op 12 juli 2022 naar Schiphol is gebracht voor zijn asielaanvraag terwijl zijn gemachtigde DT&Val op 11 juli 2022 per e-mail heeft geïnformeerd over het feit dat hij zijn asielaanvraag wenst in te trekken. Eiser is op 14 juli 2022 pas weer teruggebracht naar het detentiecentrum, waar hij op 15 juli 2022 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Verweerder heeft volgens eiser dan ook onnodig veel tijd verloren laten gaan, voordat de asielaanvraag is ingetrokken.
14. De rechtbank stelt vast dat eiser pas op 15 juli 2022 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Nu dit op 12 juli nog niet vaststond en het enkel een voornemen betrof, kon verweerder eiser naar Schiphol brengen voor zijn gehoor. Voorts is hij op 14 juli teruggebracht naar het detentiecentrum. Daarna is met eiser gelijk een vertrekgesprek gevoerd. Hiermee is voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.