ECLI:NL:RBDHA:2022:7843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/624275 / HA ZA 22/99
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst inzake vergoeding voor werkzaamheden in de woning van de moeder door haar zoon

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een zoon, eiser, en zijn moeder, gedaagde, over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst. De eiser vorderde een vergoeding voor werkzaamheden die hij in de woning van zijn moeder had verricht. De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst enkel betrekking had op betaalde investeringen die tot een waardevermeerdering van de woning hadden geleid, en niet op de eigen uren die de eiser had besteed aan de werkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden van de eiser in meer of mindere mate tot een waardevermeerdering hebben geleid, maar dat niet alle kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. Uiteindelijk werd de vergoeding vastgesteld op € 9.293,11, waarbij een eerder toegewezen bedrag van € 3.000 in mindering werd gebracht, resulterend in een te betalen bedrag van € 6.293,11. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum van het herstelexploot, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/624275 / HA ZA 22/99
Vonnis van 20 juli 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
advocaat: T.C. Cooman te De Meern,
eiser,
tegen
[gedaagde]te [plaats] ,
advocaat: mr. J.J. Kesseboom te Leiden,
gedaagde.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en de “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de bij herstelexploot uitgebrachte dagvaarding van 8 februari 2022, waarin tevens een voorlopige voorziening ex art 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is opgenomen, met producties 1 tot en met 7;
  • de akte aanvulling dagvaarding en verzoek voorlopige voorziening met producties 8 en 9;
  • de conclusie van antwoord in het incident en in de hoofdzaak met producties 1 tot en met 8;
  • het tussenvonnis van 11 mei 2022 waarin de mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte wijziging van eis met de producties 10 tot en met 12 aan de zijde van [eiser] ;
  • de akte met de producties 9 en 10 aan de zijde van [gedaagde] ;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 24 mei 2022, die aan het griffiedossier zijn toegevoegd.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn vordering dat [gedaagde] niet zonder voorafgaande toestemming de woning betreedt en de voorlopig voorziening ex 223 Rv ingetrokken. Deze zullen verder niet meer worden beoordeeld.
1.3.
[gedaagde] heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij de akte aanvulling dagvaarding en verzoek voorlopige voorziening met producties 8 en 9 niet ontvangen heeft. De rechtbank zal de procedure niet aanhouden om [gedaagde] alsnog in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, nu beide producties ook door haarzelf in het geding gebracht zijn en waarnaar zij (uitvoerig) verwezen heeft.
1.4.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
2. De beoordeling
Wat is er gebeurd?
2.1.
[eiser] is de zoon van [gedaagde] . [eiser] heeft na zijn echtscheiding samen met zijn kinderen vanaf februari 2019 in de woning van [gedaagde] (hierna: de woning) verbleven en heeft in die periode werkzaamheden in de woning verricht (hierna: de werkzaamheden). [gedaagde] woonde toen, en nog steeds, in een andere woning. Tussen partijen is indertijd overleg geweest over de verkoop van de woning aan [gedaagde] . Uiteindelijk is [gedaagde] niet overgegaan tot verkoop van de woning. Dit heeft geleid tot een geschil tussen partijen dat is uitgemond in een kort geding procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op 30 augustus 2022 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen, en onder meer, afgesproken dat “
[…] aan [eiser] een vergoeding [zal] betalen van de door hem betaalde investeringen in de woning die een waardevermeerdering hebben meegebracht.” (hierna: de afspraak). Verder hebben partijen afgesproken dat [eiser] de woning uiterlijk op 31 januari 2022 zou verlaten. Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de nakoming van de afspraak en (onder meer) de ontruiming van de woning. Dit heeft geleid tot een tweede kort geding procedure. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in die procedure op 2 februari 2022 [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.000 voor de werkzaamheden. Op 27 februari 2022 heeft [eiser] de woning verlaten.
2.2.
In deze procedure vordert [eiser] – na een vermeerdering en vermindering van eis – nakoming van de afspraak en dat [gedaagde] de door hem gemaakte (en door een deskundige vast te stellen) kosten voor werkzaamheden in de woning zal vergoeden. Voorts vordert [eiser] een vergoeding van de kosten voor door hem gelegde beslagen onder [gedaagde] en de proceskosten.
2.3.
De rechtbank zal hierna oordelen dat partijen op 31 augustus 2021 alleen hebben afgesproken dat [eiser] een vergoeding kan krijgen voor de
kostendie hij heeft gemaakt en geen vergoeding voor de tijd die hij zelf aan de werkzaamheden heeft besteed. Tevens kan [eiser] alleen aanspraak maken op een vergoeding van werkzaamheden die tot een
waardevermeerderinghebben geleid. De rechtbank acht dat [eiser] op basis van het door hem in het geding gebrachte (kosten)overzicht aanspraak heeft op een bedrag € 9.293,11.
Hoe moet de vaststellingsovereenkomst worden uitgelegd?
2.4.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of de afspraak ook een vergoeding van de door [eiser] bestede uren omvat. [eiser] meent dat dit het geval is, hetgeen door [gedaagde] wordt betwist. De rechtbank zal de afspraak op dit onderdeel dan ook moeten uitleggen. Op basis van een taalkundige uitleg van de afspraak komen alleen de door [eiser] betaalde investeringen die tot een waardevermeerdering hebben geleid voor vergoeding in aanmerking. Een vergoeding van de door [eiser] bestede tijd of door anderen betaalde kosten vallen hier buiten.
2.5.
Overeenkomsten, waaronder vaststellingsovereenkomsten, moeten echter worden uitgelegd volgens de Haviltex-maatstaf (vgl. Gerechtshof Den Haag 19 april 2016,
ECLI:NL:GHDHA:2016:1217). Bij de uitleg moet dus niet alleen worden gekeken naar de letterlijke betekenis van de gebruikte woorden, maar er moet ook worden gelet op de overige omstandigheden van het geval. Deze omstandigheden leiden echter niet tot een andere uitleg om de volgende reden.
2.6.
Bij de uitleg van de afspraak acht de rechtbank relevant dat partijen bovenstaande afspraak gemaakt hebben nadat tussen hen een geschil gerezen is over de door [eiser] gestelde en door [gedaagde] betwiste afspraken over de verkoop van de woning. Dat geschil was de aanleiding voor de eerste kort geding procedure. Overwogen wordt dat de afspraak onderdeel is van een vaststellingsovereenkomst. In artikel 7:900 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat bij een vaststellingsovereenkomst partijen, ter beëindiging van een geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan binden en dat deze vaststelling bestemd is om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Gezien deze aard en doelstelling van een vaststellingsovereenkomst, worden de – door [eiser] gestelde en door [gedaagde] betwiste – toezeggingen over de verkoop van de woning en vergoeding van kosten voor uitgevoerde werkzaamheden geacht verdisconteerd te zijn in de afspraak. Dat betekent dat al hetgeen partijen in aanloop naar en in de eerste kort geding procedure mogelijk hierover hebben (toe)gezegd in afwijking van de afspraak, buiten beschouwing gelaten moet worden.
2.7.
Verder laat de rechtbank meewegen dat op het moment dat partijen de afspraak hebben gemaakt [eiser] de werkzaamheden al had uitgevoerd. [eiser] had daarom een goed beeld van de door hem gemaakte kosten en bestede uren. Indien [eiser] de wens had om een vergoeding van de bestede tijd onderdeel te laten zijn van de afspraak, dan had het op zijn weg gelegen dat met zoveel woorden te laten opnemen. Nu dit niet gebeurd is en expliciet gekozen is voor de woorden ‘
betaalde investeringen’ wordt aan het ontbreken van een passage die de door [eiser] bepleite uitleg steunt een groot gewicht toegekend.
2.8.
Ten slotte laat de rechtbank meewegen dat [eiser] – en ook [gedaagde] – tijdens de zitting rechtsbijstand hebben gehad van een advocaat. Van de advocaat van [eiser] mag worden verwacht dat hij/zij begrijpt dat de woordkeuze ‘
betaalde investeringen’ niet omvat een vergoeding van de eigen tijd die [eiser] aan de werkzaamheden heeft besteed. Deze kennis wordt aan [eiser] toegerekend.
Welke posten vallen binnen de reikwijdte van de afspraak?
2.9.
De volgende vraag is welke kosten [eiser] gemaakt heeft voor de werkzaamheden. [eiser] heeft primair nakoming van de afspraak gevorderd en dat de rechtbank een deskundige benoemt die de hoogte van de vergoeding vaststelt. De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat de afspraak voor een dergelijke deskundigenbenoeming geen grondslag biedt. Verder wordt overwogen dat een vordering tot nakoming van betaling van een geldsom gespecificeerd dient te worden. Nu het subsidiair gevorderde een concreet bedrag betreft (€ 65.498,39), zal de rechtbank het subsidiair gevorderde beoordelen.
2.10.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering bij de dagvaarding een overzicht van de door hem betaalde kosten (productie 2 bij dagvaarding) (hierna: het kostenoverzicht) en een overzicht van de door uitgevoerde werkzaamheden (productie 3 bij dagvaarding) (hierna: het werkzaamhedenoverzicht) in het geding gebracht. Bij de beslagstukken heeft [eiser] het kostenoverzicht per post aangevuld met een korte toelichting. Dit aangevulde kostenoverzicht zal ook in de beoordeling betrokken worden. De rechtbank zal echter de extra opgevoerde kosten in het kostenoverzicht bij de beslagstukken buiten de beoordeling laten, voor zover deze leiden tot een vordering die hoger is dan het gevorderde bedrag van € 65.498,39. [eiser] heeft immers zijn eis niet vermeerderd op dit onderdeel en de extra kosten zijn daarom niet toewijsbaar.
2.11.
De rechtbank begrijpt dat de posten waarachter tussen haakjes Chantal vermeld is, kosten zijn die niet door [eiser] gemaakt zijn. Die kosten komen op basis van de afspraak niet in aanmerking voor een vergoeding door [gedaagde] . Dat geldt ook voor de kosten die zien op een vergoeding van de door [eiser] gemaakte uren, zoals hiervoor overwogen onder de randnummer 2.4 tot en met 2.8. Ten slotte geldt dit ook voor kosten die niet zien op door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden. De post ‘
Betaald Ria 4000 euro – 700 euro geleend geld (andere was gift bewijsbaar via mail) € 3.300,00’ valt binnen deze categorie nu, zonder nadere toelichting van de zijde van [eiser] , niet duidelijk is hoe deze post zich verhoudt tot de werkzaamheden.
2.12.
De rechtbank overweegt dat de volgende posten uit kostenoverzicht buiten de reikwijdte van de afspraak vallen:
Hornbach (Chantal) € 66,35
Gamma (Chantal) € 16,50
Gamma (Chantal) € 9,29
Gamma (Chantal) € 19,98
984 uur conform bijlage urenspecificatie € 44.280,00
Betaald Ria 4000 euro – 700 euro geleend € 3.300,00
geld (andere was gift bewijsbaar via mail)
TOTAAL € 47.692,12
[gedaagde] is op basis van de afspraak niet gehouden om voormeld bedrag aan [eiser] te vergoeden. De overige opgevoerde kosten hebben wel betrekking op (materiaal)kosten. Dat betekent dat van de subsidiair gevorderde hoofdsom een bedrag van maximaal (€ 65.498,39 - € 47.692,12 =)
€ 17.806,27betrekking heeft op materiaalkosten en mogelijk in aanmerking komt voor vergoeding.
Welke kosten zijn gemaakt ten behoeve van de werkzaamheden?
2.13.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij het kostenoverzicht heeft samengesteld op basis van bankafschriften van zijn eigen bankrekening. [gedaagde] heeft op zichzelf niet betwist dat [eiser] deze betalingen heeft gedaan. Wel is tussen partijen in geschil of [eiser] voormelde uitgaven heeft gedaan ten behoeve van werkzaamheden in de woning. [eiser] kan deze uitgaven in ieder geval niet meer onderbouwen met onderliggende bonnen en/of facturen omdat hij die heeft weggegooid, zoals hij op zitting heeft verklaard. Nu dit laatste het geval is, zal de rechtbank het verzoek van de advocaat van [eiser] ter zitting om alsnog bonnen in het geding te brengen afwijzen. Mocht in het kader van een eerdere procedure tussen partijen een overzicht van bonnen/facturen zijn geproduceerd, dan had het op de weg van [eiser] gelegen dit overzicht voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding te brengen. Het is in strijd met de goede procesorde dat [eiser] alsnog in de gelegenheid wordt gesteld dit te doen.
2.14.
De omstandigheid dat [eiser] geen facturen of bonnen meer bezit komt voor zijn rekening en risico. Tegelijkertijd staat tussen partijen wel vast dát [eiser] werkzaamheden heeft uitgevoerd en daarvoor kosten heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom aan de hand van de stellingen zo goed mogelijk de door [eiser] gemaakte kosten reconstrueren.
2.15.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de door [eiser] opgevoerde materiaalkosten. Haar verweer heeft zich toegespitst op een viertal punten. In de eerste plaats is niet uitgesloten dat [eiser] ook werkzaamheden voor (familie en kennissen van) zijn vriendin heeft uitgevoerd. Ten tweede zou [eiser] onder andere een douchekop, douchekraan en toiletpot en Bruynzeel keukenkastje, buitenkraan, plinten en klein materiaal van de bouwplaats alwaar hij werkzaam was hebben meegenomen. Verder heeft [gedaagde] in de door haar in het geding gebrachte productie 9 verweer gevoerd tegen de gevorderde materiaalkosten voor het stuken, schilderen en behangen. Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat in het kostenoverzicht bij de dagvaarding kosten voor de afvalcontainer (€ 355,00) en afzuigkap (€ 480,95) zijn meegenomen die door [gedaagde] zijn betaald.
2.16.
De rechtbank zal hierna de verweren beoordelen.
2.16.1.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij toen hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd een voltijds baan had en daarnaast het grootste deel van zijn tijd besteed heeft aan werkzaamheden in de woning. Hierdoor had hij geen tijd gehad om ook nog werkzaamheden voor derden uit te voeren. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om naar aanleiding van de reactie van [eiser] haar verweer nader te specificeren. Dat heeft zij nagelaten.
2.16.2.
[eiser] heeft niet gereageerd op de stelling dat hij een deel van het materiaal heeft meegenomen van een bouwplaats en niet zelf betaald heeft. [gedaagde] noemt een aantal specifieke posten. Het had op de weg van [eiser] gelegen om voorafgaand aan of tijdens de mondelinge behandeling specifiek deze posten van een nadere onderbouwing te voorzien. Nu hij dat heeft nagelaten zal de rechtbank voor voormelde kosten een bedrag in mindering brengen. Nu bij het ontbreken van bonnen en facturen niet precies kan worden vastgesteld welke kosten [eiser] voor de desbetreffende materialen heeft gemaakt, zal de rechtbank het in mindering te brengen bedrag schatten op
€ 1.500.
2.16.3.
De rechtbank deelt met [gedaagde] dat de onderbouwing van de kosten voor stucmateriaal, de verf en het glasvlies zeer onhelder is. [eiser] heeft deze post bovendien op fundamenteel verschillende manieren berekend. In het kostenoverzicht bij dagvaarding heeft [eiser] deze kosten als één bedrag, inclusief het arbeidsloon (van derden), opgenomen, terwijl in het kostenoverzicht bij de beslagstukken het arbeidsloon opgevoerd is bij de eigen uren van [eiser] en een apart bedrag voor materiaalkosten. Bovendien leiden beide berekeningen tot verschillende totaalbedragen. Nu bij het ontbreken van bonnen en facturen niet precies kan worden vastgesteld welke kosten [eiser] voor de desbetreffende materialen heeft gemaakt, zal de rechtbank het in mindering te brengen bedrag schatten op de helft van de bij de beslagstukken opgevoerde materiaalkosten. Dat betekent dat een bedrag van
€ 1.600in mindering wordt gebracht.
2.16.4.
Onweersproken is dat de afvalcontainer en de afzuigkap wel vermeld zijn op het kostenoverzicht (gevoegd bij de dagvaarding) maar dat deze kosten door [gedaagde] betaald zijn. Deze kosten
(€ 355,00voor de afvalcontainer en
€ 480,95voor de afzuigkap) zullen in mindering worden gebracht op de in rekening gebrachte kosten opgenomen in het bij dagvaarding opgenomen kostenoverzicht.
2.17.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat voldoende is komen vast te staan dat [eiser] in totaal (€ 17.806,27 - € 1.500 - € 1.600 - € 355 - € 480,95 =)
€ 13.870,32aan kosten gemaakt heeft voor de werkzaamheden.
Welke werkzaamheden hebben tot een waardevermeerdering geleid?
2.18.
De volgende vraag is in welke mate de werkzaamheden ook tot een waardevermeerdering hebben geleid. [eiser] stelt zich op het standpunt dat alle werkzaamheden tot een waardevermeerdering hebben geleid, terwijl [gedaagde] heeft aangevoerd dat de werkzaamheden hoofdzakelijk een esthetisch karakter hebben en niet waardevermeerderend zijn.
2.19.
De rechtbank overweegt dat in welke mate de werkzaamheden tot een waardevermeerdering hebben geleid moeilijk te beantwoorden is nu niet vaststaat in welke staat de woning verkeerde voorafgaand aan de door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden. Indien de woning in slechte staat verkeerde, zoals [eiser] heeft aangevoerd, dan is een groter deel van de werkzaamheden, en zijn misschien wel alle werkzaamheden, waardevermeerderend. Indien de woning in goede staat verkeerde, zoals door [gedaagde] wordt gesteld, dan zal mogelijk een groter deel van de werkzaamheden een esthetisch en dus niet-waardevermeerderend karakter hebben. Bovendien kunnen werkzaamheden volledig of gedeeltelijk tot een waardevermeerdering leiden.
2.20.
Overwogen wordt dat bij deze stand van zaken een deskundige in (zeer) beperkte mate de vraag kan beantwoorden welke werkzaamheden tot een waardevermeerdering hebben geleid. Ook het taxatierapport dat door [eiser] in het geding is gebracht biedt geen aanknopingspunten om de waardevermeerdering te bepalen, nu dit rapport niet inzichtelijk maakt in welke staat de woning verkeerde voorafgaand aan de werkzaamheden. Dat betekent dat de mate waarin de werkzaamheden tot een waardevermeerdering hebben geleid niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de hoogte van de vergoedingsplicht daarom schatten (zie art. 6:97 Burgerlijk Wetboek).
2.21.
Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van de beslissing om te schatten welke werkzaamheden tot een waardevermeerdering leiden nog dat met een deskundigenonderzoek aanzienlijke kosten gemoeid zijn en dat partijen in het verlengde daarvan de extra proceskosten moeten maken. Zelfs in het geval de deskundige zou concluderen dat alle werkzaamheden waardevermeerderend zijn, dan zullen de daarmee gemoeide kosten voor het deskundigenonderzoek en extra proceskosten de toewijsbare hoofdsom mogelijk nog steeds overstijgen. Tevens overweegt de rechtbank dat beide partijen te kennen hebben gegeven zwaar te lijden onder hun conflict en de gerechtelijke procedure(s). Met een deskundigenonderzoek en de voortzetting van de procedure die daarop volgt is echter veel tijd gemoeid. Hangende deze (voortgezette) procedure is van een beëindiging van het geschil – laat staan het conflict – geen sprake. Overwogen wordt dat, zelfs indien een schatting van de zijde van de rechtbank minder nauwkeurig is dan een (uitvoerig) onderzoek van een deskundige, de toegevoegde waarde van zo’n deskundigenonderzoek in onderhavige zaak niet lijkt op te wegen tegen de extra tijd en kosten die met een dergelijk onderzoek gemoeid zijn.
2.22.
[eiser] heeft in het werkzaamhedenoverzicht bij de dagvaarding en ter zitting toegelicht welke werkzaamheden hij heeft uitgevoerd. Deze werkzaamheden omvatten onder andere het plaatsen van nieuwe (geïsoleerde) (binnen)wanden, het aanleggen van een nieuwe meterkast inclusief het vervangen van de bedrading en het aanleggen van nieuwe stopcontacten en schakelaars, het vervangen van sanitair, het monteren van een nieuwe buitenkraan en wasmachinekraan, het plaatsen van nieuw plinten en stuc- en schilderwerkzaamheden. De rechtbank overweegt dat in algemene zin heeft te gelden dat deze werkzaamheden in meer of mindere mate tot een waardevermeerdering leiden.
2.23.
[gedaagde] heeft onder meer erkend dat [eiser] de gevel aan de voorzijde heeft geïsoleerd, de WC-pot en kranen vervangen heeft, plinten heeft aangebracht en stuc- en schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd, een nieuwe meterkast inclusief stopcontacten heeft geplaatst, binnenwanden heeft geplaatst en nieuwe deuren heeft geplaatst is. Een groot deel van de andere werkzaamheden was volgens [gedaagde] echter niet noodzakelijk. Wel heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat de woning aan een verfbeurt toe was en dat door het schilderwerk de woning er mooier uitziet. Met deze verklaring heeft zij haar eigen stelling in de conclusie van antwoord dat de muren beschadigd zijn en opnieuw geschilderd moeten worden ontkracht. Die stelling wordt overigens niet onderbouwd door de foto’s die zij in het geding heeft gebracht.
2.24.
De rechtbank overweegt dat een aantal (erkende) werkzaamheden evident waardevermeerderend zijn zoals het aanbrengen van isolatie in een buitenwand. Voor de overige werkzaamheden geldt dat ook in de geval dat er (nog) geen (dringende) noodzaak bestond om tot vervanging over te gaan, deze werkzaamheden een waardevermeerdering met zich meebrengen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de plaatsing van de meterkast en voor de stuc- en schilderwerkzaamheden. De waardevermeerdering bestaat er in dat geval uit dat [gedaagde] door de werkzaamheden van [eiser] op een later moment tot vernieuwing/vervanging hoeft over te gaan. In die gevallen leidt slechts een deel van de kosten tot een waardevermeerdering. De rechtbank bepaalt, met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid, dat 2/3 van de werkzaamheden leidt tot een waardevermeerdering van de woning. Dat maakt dat op basis van de afspraak een bedrag van (0,67 x € 13.870,32 =)
€ 9.293,11toewijsbaar is.
Moet de te betalen vergoeding worden verrekend met de het eerder toegewezen bedrag van € 3.000 en de boete?
2.25.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in haar vonnis van 2 februari 2022 een bedrag van € 3.000 toegewezen voor de werkzaamheden. Voor dit deel van de verschuldigde som ligt er reeds een executoriale titel en dat bedrag zal derhalve in mindering strekken op de toewijsbare hoofdsom in deze zaak.
2.26.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat in de vaststellingsovereenkomst van 30 augustus 2021 een door [eiser] te verbeuren boete van € 250 is opgenomen voor iedere dag dat hij na 31 januari 2022 de woning aan [gedaagde] oplevert. Omdat [eiser] de woning heeft verlaten op 27 februari 2022 is hij een boete van (27 x € 250 =)
€ 6.750 verschuldigd. [gedaagde] heeft een beroep op verrekening met deze door [eiser] te verbeuren boete gedaan. Ter zitting is van de zijde van [gedaagde] aangevoerd dat (een deel van) de boete verrekend is met de veroordeling in kort geding. Dat betekent dat thans nog een bedrag van € 3.750 onderwerp van geschil is. Van de zijde van [eiser] is ter zitting aangevoerd dat er correspondentie van [gedaagde] is dat [eiser] langer in de woning mag blijven omwille van de kinderen. Tegen deze achtergrond staat de verschuldigdheid van de betaling waarmee [gedaagde] wenst te verrekenen in het kader van deze procedure nog onvoldoende vast, en kan in het kader van deze procedure niet reeds nu verrekening plaats vinden.
Welke som wordt toegewezen?
2.27.
De eindconclusie is dat [eiser] recht heeft op betaling van € 9.293,11 voor de werkzaamheden. Nu de voorzieningenrechter [gedaagde] reeds veroordeeld heeft tot betaling van een bedrag van € 3.000, wordt [gedaagde] in deze procedure veroordeeld tot betaling van een bedrag van (€ 9.293,11 - € 3.000 =)
€ 6.293,11.
2.28.
Tegen de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is geen verweer gevoerd. Deze wordt toegewezen, maar pas vanaf de datum van het herstelexploot (8 februari 2022).
Iedere partij betaalt de eigen proceskosten
2.29.
In het gegeven dat partijen familie van elkaar zijn wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Dat geldt ook voor de kosten die [eiser] vordert in verband met de gelegde conservatoire beslagen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een geldsom van
€ 6.293,11 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
verklaart de veroordeling onder 3.1 uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van de partijen de eigen proceskosten betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.