ECLI:NL:GHDHA:2016:1217

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
1 mei 2016
Zaaknummer
200.160.202/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de betekenis van 'schuldenvrij' in een vaststellingsovereenkomst tussen Bandit N.V. en BNL

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bandit N.V. tegen drie vonnissen van de rechtbank Den Haag, waarin de betekenis van de term 'schuldenvrij' in een vaststellingsovereenkomst centraal staat. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen Bandit N.V. en BNL, waarbij Bandit in 2005 samen met [geïntimeerde 1] BNL heeft opgericht. In 2010 heeft het hof Den Haag geoordeeld dat Bandit tekort is geschoten in de nakoming van een distributieovereenkomst met BNL. In een schadestaatprocedure die volgde, is een schikking getroffen waarbij Tourisq Beheer B.V. haar aandelen in Bandit Nederland B.V. zou overdragen aan Bandit N.V. voor een bedrag van € 42.500,-, met de voorwaarde dat BNL 'schuldenvrij' zou zijn. De centrale vraag in het hoger beroep is of deze term ook betrekking heeft op een intercompany lening van € 16.000,- van Bandit aan BNL.

Het hof heeft vastgesteld dat de term 'schuldenvrij' in de vaststellingsovereenkomst niet betrekking heeft op deze lening. De verklaringen van de betrokken partijen tijdens de onderhandelingen en de zitting wijzen erop dat de term vooral betrekking had op claims van derden en belastingschulden. Het hof heeft de grieven van Bandit verworpen en de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Bandit is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de wederpartij in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.160.202/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/427201 / HA ZA 12-1111

arrest van 19 april 2016

inzake

BANDIT N.V.,

gevestigd te Opglabbeek, België,
appellante,
hierna te noemen: Bandit,
advocaat: mr. N.P.F.E. van der Peet te Maastricht,
tegen

1. [naam],

wonende te [woonplaats], […],
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],

2. BANDIT NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Wateringen, gemeente Westland,
hierna te noemen: BNL,

3. TOURISQ BEHEER B.V.,

gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: Tourisq,
geïntimeerden,
advocaat voor [geïntimeerde 1] en Tourisq: mr. F.T.H. Gimbrère te Breda,
de advocaat voor BNL heeft zich onttrokken.

Het geding

Bij exploot van 2 oktober 2014 is Bandit in hoger beroep gekomen van drie door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnissen van 10 juli 2013, 4 september 2013 en 17 september 2014. Bij arrest van 24 maart 2015 is comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 4 juni 2015. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt. Bij memorie van grieven heeft Bandit negen grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerde 1] en Tourisq de grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 10 juli 2013 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[naam] (hierna: [V]) is bestuurder van Bandit.
2.2
[geïntimeerde 1] is enig bestuurder van de Stichting Administratiekantoor Tourisq, die op haar beurt enig bestuurder is van Tourisq.
2.3
Op 28 februari 2005 hebben [V] (via Bandit) en [geïntimeerde 1] (via Stichting Administratiekantoor Tourisq en Tourisq) BNL opgericht. Bandit en Tourisq hielden ieder 50% van de aandelen in BNL. Bandit en Tourisq hebben bij het nemen van de aandelen ieder een geldlening van € 16.000,-- aan BNL verstrekt. [geïntimeerde 1] was enig (indirect) bestuurder van BNL.
2.4
Bandit en BNL hebben een overeenkomst gesloten betreffende de distributie van mistgeneratoren (hierna: de distributieovereenkomst).
2.5
Bij arrest van 16 maart 2010 heeft het hof Den Haag geoordeeld dat Bandit toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de distributieovereenkomst met BNL en dat Bandit gehouden is tot vergoeding van de door BNL geleden schade, nader op te maken bij staat.
2.6
Op 2 september 2010 heeft BNL een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt tegen Bandit bij de rechtbank Den Haag (hierna: de schadestaatprocedure). Op de comparitie van partijen van 11 april 2011 in deze schadestaatprocedure is een schikking getroffen. Deze schikking (hierna: de vaststellingsovereenkomst) is vastgelegd in een proces-verbaal en luidt - voor zover van belang – als volgt:
“1. Tourisq Beheer B.V. zal binnen 60 dagen na heden al haar aandelen in Bandit Nederland B.V. overdragen aan Bandit N.V. tegen betaling door Bandit N.V. aan Tourisq Beheer B.V. bij aandelenoverdracht van een bedrag van € 42.500,-.
2. (…)
3. Tourisq Beheer B.V. garandeert dat Bandit Nederland B.V. bij de aandelenoverdracht schuldenvrij zal zijn en verstrekt voor het overige geen garanties. In dit verband verklaart Tourisq Beheer B.V. dat haar op dit moment geen claims op Bandit Nederland B.V. bekend zijn.
4. Partijen verklaren dat, nadat voormelde transactie zal hebben plaatsgevonden, zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben en zij verlenen elkaar reeds nu voor alsdan over en weer finale kwijting. Deze finale kwijting geldt tevens ten aanzien van Tourisq Beheer B.V. en de aan haar gelieerde (rechts)personen.
(…)
namens Bandit Nederland B.V. namens Bandit N.V.
en namens Tourisq Beheer B.V. de heer [V]
de heer [geïntimeerde 1]
(…)”
2.7
Bij e-mail van 2 augustus 2011 heeft de advocaat van BNL de overnamebalans per 25 juli 2011 aan Bandit gestuurd, waarbij hij het volgende meedeelde:
“Bijgaand de cijfers van Bandit Nederland B.V. Uiteraard zal de vordering van Tourisq Beheer B.V. en de langlopende lening van Security Services B.V. per leveringsdatum worden kwijtgescholden en zal cliënte de vennootschap (behoudens de vordering van uw cliënte) schuldenvrij leveren.”
3. In eerste aanleg heeft Bandit in conventie diverse vorderingen ingesteld tegen Tourisq c.s., waarna Tourisq c.s. verschillende vorderingen in reconventie hebben ingesteld. Een van de centrale geschilpunten daarbij was welke betekenis moet worden toegekend aan de term ‘schuldenvrij’ in paragraaf 3 van de vaststellingsovereenkomst. Volgens Bandit houdt deze overeenkomst in dat BNL vóór de aandelenoverdracht volledig vrij van schulden moest zijn en heeft deze eis ook betrekking op de intercompany lening van Bandit aan BNL van € 16.000,--. Dit betekent dat deze intercompany schuld voorafgaand aan de aandelenoverdracht door BNL, althans Tourisq, moest zijn voldaan. Tourisq c.s. betogen daarentegen dat de term ‘schuldenvrij’ alleen ziet op claims van derden en niet op deze intercompany lening van Bandit aan BNL. De rechtbank heeft Tourisq c.s. vervolgens toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat de term ‘schuldenvrij’ in de vaststellingsovereenkomst geen betrekking heeft op de intercompany geldlening van € 16.000,- van Bandit aan BNL. Nadat getuigen waren gehoord, heeft de rechtbank geoordeeld dat is komen vast te staan dat met ‘schuldenvrij’ in paragraaf 3 van de vaststellingsovereenkomst enkel is bedoeld dat BNL vrij zal zijn van claims van derden en belastingschulden, en dat Tourisq c.s. erin zijn geslaagd te bewijzen dat ‘schuldenvrij’ geen betrekking heeft op de intercompany lening van Bandit aan BNL.
4. Bandit heeft hoger beroep ingesteld omdat zij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de betekenis van de term ‘schuldenvrij’. De grieven I tot en met IV hebben hierop betrekking. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
5. Het hof stelt voorop dat het bij de uitleg van een overeenkomst aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1982, 635, Haviltex). Voorts geldt dat ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht; beslissend blijft immers de hiervoor genoemde Haviltex-maatstaf (Hoge Raad 5 april 2013, NJ 2013, 214, Lundiform/Mexx).
6. Zuiver taalkundig bezien moet onder het ‘schuldenvrij’ zijn van een vennootschap (BNL) worden verstaan dat de vennootschap geen enkele schuld meer heeft. Dit zou inhouden dat de intercompany schuld van BNL aan Bandit van € 16.000,- daar ook onder valt. Zoals uit voorgaande maatstaf voortvloeit, moet bij de uitleg van de term ‘schuldenvrij’ echter ook worden gelet op de overige omstandigheden van het geval: beslissend is uiteindelijk welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de term ‘schuldenvrij’ in de vaststellingsovereenkomst mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
7. In eerste aanleg zijn verschillende getuigen over deze kwestie gehoord, waaronder mr. [A] (hierna: mr. [A]), destijds advocaat voor BNL in de schadestaatprocedure die is uitgemond in de vaststellingsovereenkomst. Volgens Bandit moet mr. [A] worden aangemerkt als partij-getuige in de zin van artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Personen die wettelijk bevoegd zijn tot gerechtelijke vertegenwoordiging van een procespartij gelden immers als partij-getuige en mr. [A] valt binnen deze categorie omdat hij advocaat, en dus wettelijk verplicht procesvertegenwoordiger was voor Tourisq c.s.
8. Als peilmoment voor de beoordeling of een getuige als partij is aan te merken, en of zijn verklaring dus de beperkte bewijskracht heeft als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv, geldt het tijdstip waarop hij is gehoord (Hoge Raad 25 maart 2011, NJ 2011, 138 en Hoge Raad 22 december 1995, NJ 1997, 22). Uit het dossier blijkt dat mr. [A], toen hij op 3 december 2013 door de rechtbank als getuige werd gehoord, niet meer optrad als advocaat voor Tourisq c.s. (uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen voor de rechtbank Den Haag d.d. 12 april 2013 blijkt dat er een advocaatwijziging had plaatsgevonden aan de zijde van Tourisq c.s. en dat mr. [A] was vervangen door mr. M. Kip) en - naar Tourisq c.s. onbestreden hebben aangevoerd (zie conclusie na enquête en contra-enquête van de zijde van Tourisq c.s., randnummer 22, en memorie van antwoord, randnummer 36) - op dat moment ook niet meer in dienst was bij het kantoor dat optrad voor Tourisq c.s. Dit betekent dat de door mr. [A] op 3 december 2013 afgelegde verklaring niet kan worden aangemerkt als een verklaring van een partij-getuige in de zin van artikel 164 lid 2 Rv.
9. Ten aanzien van de beoordeling van de inhoud van het getuigenbewijs overweegt het hof als volgt. Tussen partijen staat vast dat tijdens de comparitie van partijen voor de rechtbank Den Haag in de schadestaatprocedure op enig moment als mogelijke oplossing voor het geschil ter sprake is gekomen dat Tourisq haar aandelen in BNL aan Bandit zou overdragen. Daarover is op de gang onderhandeld en partijen zijn daarna terug gegaan naar de zittingszaal, waar de schikking op papier is gesteld. Bij de beoordeling hoe de term ‘schuldenvrij’ in de vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd, is van belang wat zich heeft afgespeeld tijdens de onderhandelingen op de gang en later in de zittingszaal in aanloop naar het op schrift stellen van de schikking.
10. Mr. [A] (die in de schadestaatprocedure optrad voor BNL) en [V] (destijds bestuurder van Bandit) hebben het meest gedetailleerd verklaard over de gang van zaken.
11. Mr. [A] heeft als getuige verklaard dat mr. [B] (ook advocaat van BNL in de schadestaatprocedure) en hij op de gang hebben gesproken met mr. [C], de toenmalige advocaat van Bandit, en dat ze tot overeenstemming zijn gekomen. Volgens mr. [A] hebben ze niet met de cliënten bij elkaar gestaan, maar alleen met de advocaten. De bereikte overeenstemming bestond uit een aandelenoverdracht tegen een koopprijs van € 42.500,-, en finale kwijting door [geïntimeerde 1] en zijn vennootschappen richting Bandit. Toen zij deze oplossing bespraken, hebben zij niet (meer) gesproken over de schuld van BNL aan Bandit. Nadat overeenstemming was bereikt, zijn ze terug gegaan naar de zittingszaal. De overeenstemming is toen uitgelegd aan de rechtbank en is opgenomen in het proces-verbaal. Dit is vervolgens uitgeprint en toen ontstond er nog een discussie. [V] zei: “Wat nou als er nog andere belastingschulden of claims bestaan?”. Mr. [B] en mr. [A] dachten toen: dit hebben we niet op de gang besproken. [V] gebruikte volgens mr. [A] het woord ‘belazerd’; hij was bang dat hij werd belazerd door [geïntimeerde 1]. Vervolgens zei [geïntimeerde 1] dat [V] nergens bang voor hoefde te zijn, want er waren geen belastingschulden of claims van derden. [A] verklaart dat hij ervan overtuigd is dat [V] het alleen had over claims van derden. Omdat [geïntimeerde 1] aangaf dat het geen probleem was, is er een extra regel toegevoegd in het proces-verbaal waarbij werd gesteld dat BNL schuldenvrij zou zijn.
12. [V] heeft het volgende verklaard. De rechter kwam tot de conclusie dat hij geen schade kon vaststellen en stelde toen een regeling voor waarbij Bandit BNL zou kopen. De rechter vroeg partijen om de prijs op de gang te gaan afspreken. Op de gang had [V] een bedrag van € 25.000,-- in zijn hoofd. Dit was het bedrag dat ieder van de aandeelhouders bij de oprichting van BNL had ingebracht, waarvan een deel in de vorm van een lening van € 16.000,--. De advocaten liepen heen en weer. De tegenpartij had honderdduizenden in het hoofd. [V] zei: “Als ze meer willen, dan gaan we terug naar de rechter.”. Vervolgens zijn partijen terug gegaan naar de zittingszaal en de rechter heeft toen verteld hoe hij over de zaak dacht. Partijen zijn daarna weer de gang op gegaan. De advocaat van [V], mr. [C], overtuigde hem toen om met meer akkoord te gaan. Uiteindelijk is het € 42.500,-- geworden. [V] wilde eerst niet boven de € 25.000,-- gaan, maar zijn advocaat overtuigde hem ervan om de
€ 16.000,-- (het bedrag van de intercompany lening van Bandit aan BNL) erbij te doen. Met die € 16.000,-- kreeg [V] het geld terug dat hij had betaald als lening in BNL. [V] heeft zich laten overreden door zijn advocaat, omdat het uiteindelijk toch op € 25.000,-- netto uit zou komen. Op de vraag of hij deze gedachtegang met de wederpartij heeft besproken, verklaarde [V] dat hij de wederpartij tijdens de onderhandelingen niet heeft gesproken, dat de advocaten heen en weer liepen en dat het gewoon een handeltje was. [V] heeft verder verklaard dat hij wilde dat BNL schuldenvrij was en dat dat als volgt is gegaan. Nadat partijen de rechtszaal weer binnen waren gekomen, vroeg de rechter of ze eruit waren. [V] gaf toen aan dat hij wel wilde dat BNL schuldenvrij opgeleverd zou worden. Hij heeft niet met de wederpartij gesproken over wat schuldenvrij is. Ook op de gang heeft hij niet met de wederpartij gesproken over de kwestie ‘schuldenvrij’ (de advocaten misschien wel, maar dat weet hij niet). De comparitierechter vroeg aan de wederpartij (na Vandonincks opmerking over het ‘schuldenvrij’ zijn BNL): “Zijn er nog andere belastingschulden of claims?”, en de wederpartij antwoordde daarop dat dat niet het geval was. Ten aanzien van het schuldenvrij zijn van BNL heeft [V] verder het volgende verklaard: “Ik wilde gewoon een vennootschap waarbij er geen schuldeisers meer zouden zijn waar ik onder andere geen weet van had. Daarmee bedoel ik het moment in de zitting toen ik schuldenvrij aan de orde stelde. Van mijn kant was het enkel duidelijk dat ik wilde betalen, met de voorwaarde dat alle schulden van BNL betaald zouden zijn. Ik wilde niet voor onaangename verrassingen komen te staan. De rechter heeft het geloof ik ook in een aparte paragraaf van de vaststellingsovereenkomst opgenomen.”.
13. De toenmalige advocaat van Bandit, mr. [V], heeft als getuige verklaard dat hij niet veel meer in detail weet. Hij verklaart wel dat er kort na het opstellen van de schikkingsovereenkomst discussie was over hoe de balans eruit moest zien en dat er nog schulden op stonden. Hij weet echter niet meer over welke schulden het ging en hij heeft geen herinnering meer aan een intercompany geldlening.
14. Wat betreft de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de term ‘schuldenvrij’ mochten toekennen - en met name of dit inhoudt dat ook de schuld van BNL aan Bandit moest zijn voldaan - en wat zij in dit verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, beoordeelt het hof de hiervoor weergegeven verklaringen als volgt.
15. Uit de verklaringen blijkt niet dat er tijdens de onderhandelingen op de gang over de aandelenoverdracht en de door Bandit aan Tourisq te betalen prijs voor de aandelen, tussen partijen is gesproken over de lening van € 16.000,-- van Bandit aan BNL. Uit de verklaringen blijkt evenmin dat toen tussen partijen is gesproken over de eis dat BNL schuldenvrij zou moeten zijn. Integendeel, uit de verklaringen blijkt dat dit laatste pas tussen partijen ter sprake is gekomen nadat partijen terug waren in de zittingszaal om de op de gang bereikte overeenstemming vast te laten leggen. Het voorgaande betekent naar het oordeel van het hof dat Tourisq c.s. uit de gang van zaken tijdens de onderhandelingen op de gang redelijkerwijs niet hoefden te begrijpen dat de overeengekomen regeling met betrekking tot de aandelenoverdracht voor een door Bandit te betalen prijs van € 42.500,- inhield dat de intercompany schuld van BNL aan Bandit van € 16.000,-- moest worden voldaan. Nu [V], naar hij zelf heeft verklaard, toen niet aan de wederpartij kenbaar heeft gemaakt dat hij daar voor zichzelf wel van uit ging, kon Bandit redelijkerwijs niet verwachten dat Tourisq c.s. dit op dat moment ook zo hadden begrepen.
16. Uit de verklaringen blijkt verder dat pas in de zittingszaal, bij de vastlegging van de op de gang overeengekomen regeling, door [V] ter sprake is gebracht dat BNL bij de aandelenoverdracht ‘schuldenvrij’ moest zijn. Volgens mr. [A] zei [V] in dat verband: “Wat als er nog andere belastingschulden of claims bestaan?”. Dit strookt met de verklaring van [V], waaruit het hof opmaakt dat het hem ging om schuldeisers waar hij geen weet van had, omdat hij niet voor onaangename verrassingen wilde komen te staan (in de woorden van mr. [A]: dat hij niet door [geïntimeerde 1] belazerd wilde worden), wat de comparitierechter ertoe bracht om te vragen: “Zijn er nog andere belastingschulden of claims?”. Gelet hierop volgt naar het oordeel van het hof uit de verklaringen ten aanzien van de gang van zaken in de zittingszaal, waar de kwestie ‘schuldenvrij’ aan de orde werd gesteld, dat de betekenis die partijen over en weer redelijkerwijs aan deze term mochten toekennen inhoudt dat dit niet zag op de aan alle partijen bekende lening van BNL aan Bandit van € 16.000,--, en dat dit de invulling is van de term “schuldenvrij’ die zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
17. Deze conclusie wordt verder ondersteund door het volgende. [V] heeft verklaard (zie hiervoor r.o. 12) dat hij eerst maar € 25.000,-- voor de aandelen BNL wilde betalen, dat zijn advocaat hem ervan overtuigde dat hij (onder meer gelet op de eisen van de wederpartij) meer moest betalen en dat zij toen zijn uitgekomen op
€ 42.500,--. De uitleg daarbij van [V] dat dit hogere bedrag in feite toch weer uitkwam op het bedrag van € 25.000,--, omdat bij dat hogere bedrag de lening van
€ 16.000,- aan Bandit terugbetaald moest worden, valt zonder nadere toelichting - die niet is gegeven - moeilijk te rijmen met Vandonicks verklaring dat zijn advocaat erop aandrong om meer te betalen. (Tourisq c.s. hebben hier ook op gewezen, zie conclusie na enquête en contra-enquête, randnummer 15.)
18. De verklaringen van [naam] (hierna: […]) en [naam] (hierna: […]) werpen geen ander licht op de zaak. […] was in de hoedanigheid van accountant van Bandit aanwezig bij de comparitie. Hij heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat de lening van € 16.000,-- onderwerp van bespreking is geweest tijdens de zitting of de onderhandelingen. Hij heeft niet met de advocaat van Bandit gesproken, op de gang of in de zittingszaal, over het schuldenvrij zijn van de vennootschap; hij heeft daar met niemand over gesproken. […] verklaart dat hij niet aanwezig was tijdens de comparitie van partijen, dat hij later bij deze kwestie betrokken is geraakt omdat [V] hem had gevraagd om de schikking af te wikkelen en dat [V] niet met hem had besproken wat onder ‘schuldenvrij’ moest worden verstaan.
19. Nu geen sprake is van relevante feiten of omstandigheden die in een andere richting wijzen, leidt het voorgaande tot de slotsom dat de term ‘schuldenvrij’ geen betrekking heeft op de schuld van BNL uit hoofde van de door Bandit verstrekte lening van
€ 16.000,--. Dit betekent dat de grieven I tot en met IV falen. De overige grieven delen dit lot. De bestreden vonnissen van de rechtbank zullen dan ook worden bekrachtigd.
20. Bandit zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de wederpartij in hoger beroep. Deze worden voor [geïntimeerde 1] en Tourisq tezamen begroot op € 1.920,-- aan griffiekosten en € 3.262,-- (2 punten x € 1.631,--) aan salaris van de advocaat.

Beslissing

Het hof
- bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2013, 4 september 2013 en 17 september 2014,
- veroordeelt Bandit in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] en Tourisq tezamen begroot op € 5.182,-- en aan de zijde van BNL begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, E.J. van Sandick en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2016 in aanwezigheid van de griffier.