ECLI:NL:RBDHA:2022:7817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
9823569 \ EJ VERZ 22-83595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en toekenning van vergoedingen aan werknemer na berusting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over een ontslag op staande voet. De werknemer, die sinds 2017 als automonteur bij de werkgever werkte, werd op 22 februari 2022 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat de werknemer onzorgvuldig had gehandeld tijdens werkzaamheden aan een auto, wat had geleid tot schade. De werknemer betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om toekenning van vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en een billijke vergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden voor het ontslag aanwezig was. De rechter nam daarbij in overweging dat de werknemer vier jaar naar tevredenheid had gewerkt en dat het ontslag ernstige gevolgen had voor zijn financiële situatie, vooral gezien zijn leeftijd van 65 jaar. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe, waaronder een transitievergoeding van € 3.685,82, een billijke vergoeding van € 4.239,98, en een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen van € 1.056,84. Daarnaast werd het concurrentiebeding vernietigd en werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslagprocedures en de noodzaak om alle omstandigheden van het geval in overweging te nemen, vooral wanneer het gaat om de gevolgen voor de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden
MZ
Rep.nr.: 9823569 \ EJ VERZ 22-83595
Datum: 20 juli 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker tevens verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. C.M.J. Moerkens,
tegen
[verweerder tevens verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
procederend in persoon.
Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de werknemer, met producties;
  • het verweerschrift van de werkgever, met producties;
  • de vordering in het tegenverzoek van de werkgever tot betaling van schadevergoeding;
  • de beslissing van 11 juli 2022 van de rechtbank Den Haag, wrakingskamer, waarbij het verzoek van de werkgever strekkende tot wraking van de kantonrechter in deze zaak, is afgewezen.
1.2.
Op 30 mei 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De gemachtigde van de werknemer heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog stukken overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De werkgever heeft een eenmanszaak genaamd [eenmanszaak] met als activiteiten de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Bij de werkgever zijn vier medewerkers werkzaam.
2.2.
De werknemer, geboren op [geboortedatum] 1956, is op 3 juli 2017 bij de werkgever in dienst getreden in de functie van automonteur op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 32 uur per week. Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.119,99 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Motorvoertuigen van toepassing.
2.4.
Op 17 februari 2022 heeft de werknemer een kleine onderhoudsbeurt met technische controle verricht aan een auto, merk BMW. In verband met deze werkzaamheden moet de auto op de werkplaatsbrug gezet worden. Om de remblokken te kunnen controleren moeten de wielen vrij van de brug komen. Hiervoor worden vier steunpootjes gebruikt. Na controle van de remblokken moet de auto weer op zijn wielen worden gezet. De werknemer heeft een houten blokje in de ruimte bovenin de grotere steunpoot gelegd. Op het moment dat de werknemer de brug op de grote steunpoot liet zakken, schoot het houten blokje weg en rolde de auto naar achteren. De werknemer zag een kier in de modderplaat en door die kier zag hij dat er een stukje kunststof beschadigd was. De werknemer heeft toen geprobeerd de beschadiging dicht te kitten via de kier in de modderplaat. Daarbij heeft de werknemer teveel kit gebruikt. Er is schade aan de auto ontstaan. Later zag de werknemer dat hij de kunststof behuizing van een elektrische stuurhuis, met daarin de printlaat, had gekit.
2.5.
De werknemer heeft even later om de plastic behuizing een tie-wrap gebonden. De tie-wrap heeft de werknemer weer verwijderd. De werknemer heeft vervolgens de brug weer omhoog gedaan. De chef werkplaats heeft toen de schade vanaf de onderkant gezien.
2.6.
De werkgever was op 17 februari 2022 niet aanwezig op de werkvloer. Op vrijdag 18 februari 2022 heeft de werknemer werkzaamheden verricht in de garage. Om omstreeks 16.45 uur die dag is de werknemer voor een gesprek bij de werkgever geroepen. Tussen de werknemer en de werkgever heeft een gesprek plaatsgevonden. De werknemer heeft aangeboden de door hem veroorzaakte schade aan de BMW te vergoeden.
2.7.
Maandag 21 februari 2022 is de werknemer aan het werk gegaan in de werkplaats. In de loop van de ochtend heeft de werkgever aan de werknemer medegedeeld dat hij zou worden ontslagen. Tijdens het gesprek heeft de werkgever aan de werknemer een vaststellingsovereenkomst overhandigd. De werknemer is vervolgens vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
2.8.
De werkgever heeft de schade aan de BMW bij ASN Autoschade Van Veen gemeld. Op 21 februari 2022 heeft ASN Autoschade Van Veen een schadecalculatie opgesteld.
2.9.
Bij aangetekende brief van 22 februari 2022 is de werknemer op staande voet ontslagen.

3.Het verzoek en het tegenverzoek

3.1.
De werknemer verzoekt – samengevat – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht te verklaren dat aan het ontslag op staande voet d.d. 22 februari 2022 geen dringende reden ten grondslag ligt, zodat dit ontslag in strijd is met het bepaalde in artikel 7:671 BW;
De werkgever te veroordelen aan de werknemer te betalen:
€ 3.685,82 bruto ter zake van een transitievergoeding onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
€ 16.469,- bruto ter zake van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
€ 2.289,58 bruto ter zake loon/vakantiegeld over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren conform artikel 7:672 lid 11 BW onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
€ 1.056,84 ter zake vakantiedagen;
De werknemer verzoekt tevens om vernietiging van het concurrentiebeding dan wel beperking in tijd wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
De werknemer vordert de werkgever te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen, met veroordeling van de werkgever in de kosten van de procedure.
3.2.
De werkgever voert gemotiveerd verweer. Dit verweer komt, voor zover van belang, bij de beoordeling van het verzoek aan de orde.
3.3.
De werkgever vordert in haar tegenverzoek om de werknemer te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ad € 4.718,67. De werknemer betwist de vordering van de werkgever.

4.De beoordeling

In het verzoek

4.1.
De werknemer berust in het einde van de arbeidsovereenkomst, zodat tussen partijen vaststaat dat deze op 22 februari 2022 is geëindigd.
4.2.
De werknemer stelt dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen. Hij verzoekt om toekenning van een transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding.
4.3.
De vraag die allereerst beantwoord moet worden is of aan het gegeven ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag ligt. Ter beantwoording van die vraag stelt de kantonrechter het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is moeten alle omstandigheden van het geval, in de onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, zijn privésituatie en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is.
4.4.
De werkgever heeft de werknemer bij brief van 22 februari 2022 op staande voet ontslagen omdat onlangs aan het licht is gekomen dat hij werkzaamheden voor de werkgever heeft uitgevoerd op een wijze waarvan de werknemer de kennis moet hebben gehad dat dit een groot risico met zich meedroeg. De werkgever verwijt de werknemer, blijkens de brief, dat op het moment dat er door onzorgvuldigheid van de werknemer grote schade aan de stuurinrichting heeft plaatsgevonden, hij heeft getracht dit te verdoezelen en het ontstane levensgevaarlijke euvel niet heeft gemeld. De gevolgen van dit technische probleem zouden zeer goed hebben kunnen resulteren in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder, zo valt verder in de brief te lezen.
4.5.
De werknemer erkent dat hij de door de werknemer gestelde schade aan de stuurinrichting heeft veroorzaakt. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de werknemer die schade niet adequaat heeft gemeld bij zijn werkgever. De kantonrechter is echter van oordeel dat het op 22 februari 2022 gegeven ontslag op staande voet als een te zware maatregel moet worden aangemerkt, mede gezien de ernstige gevolgen daarvan voor de werknemer, te weten geen loon en geen aanspraak op enige sociale zekerheidsuitkering. De werknemer is thans 65 jaar en gaat bijna met pensioen. Door de werkgever zijn geen functioneringsverslagen overgelegd zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat de werknemer vier jaar naar tevredenheid bij de werkgever heeft gewerkt.
De kantonrechter acht goed voorstelbaar dat de werknemer het door de werkgever in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd. Het stond de werkgever, naar het oordeel van de kantonrechter, daarom zeker vrij om arbeidsrechtelijke maatregelen te treffen tegen de werknemer, maar een ontslag op staande voet is naar het oordeel van de kantonrechter echter niet op zijn plaats.
4.6.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en er op 22 februari 2022 geen dringende reden voor ontslag op staande voet voorhanden was. Dit betekent dat de vordering onder A zal worden toegewezen.
4.7.
De vragen die vervolgens in deze zaak beantwoord moeten worden zijn die of aan de werknemer een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding moet worden toegekend.
4.8.
De werknemer verzoekt de werkgever te veroordelen aan hem een transitievergoeding te betalen van € 3.685,82 bruto. Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is, zoals uit vorenstaande volgt, niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Dat betekent dat de werkgever de transitievergoeding verschuldigd is. De werkgever heeft de hoogte van de transitievergoeding niet betwist zodat de werkgever zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot dat bedrag. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 22 maart 2022.
4.9.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de werkgever die vergoeding verschuldigd aan de werknemer, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 2.289,58 bruto. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 22 februari 2022.
4.10.
De werknemer verzoekt voorts om de werkgever te veroordelen een billijke vergoeding toe te kennen. Uit artikel 7:681 lid 1, onder a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Daarmee is tevens invulling gegeven aan het (ook) ingeval van een verzoek op grond van artikel 7:681 lid 1 onderdeel a BW voor een billijke vergoeding vereiste ernstige verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het niet in acht nemen van de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften wordt immers als zodanig al ernstig verwijtbaar geacht.
4.11.
Nu hierboven is overwogen dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging, moet het verzoek van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen. De werknemer acht een billijke vergoeding van € 16.469,- bruto passend. Daarentegen meent de werkgever dat de werknemer geen aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende.
4.12.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187 New Hairstyle) een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de begroting van de billijke vergoeding. De Hoge Raad overweegt dat de begrotingswijze en omvang van de billijke vergoeding moet aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij op de rechter een motiveringsplicht rust. Voorts dient de billijke vergoeding naar haar aard in relatie te staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag, maar kan met die gevolgen wel rekening worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan worden gelet op hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Tot de mee te wegen omstandigheden behoort onder meer de mate waarin de werkgever van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging een verwijt valt te maken. Voorts kan daartoe behoren - voor zover het om in de toekomst te derven loon gaat - of de redenen die de werknemer heeft om af te zien van vernietiging van de opzegging aan de werkgever zijn toe te rekenen. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding kan ook ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, en met de inkomsten die hij daaruit dan geniet, en met de (andere) inkomsten die hij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt, dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer, lenen de wettelijke regels van artikel 6:95 e.v. BW zich voor overeenkomstige toepassing. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kan ermee rekening worden gehouden dat recht bestaat op een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
4.13.
Uitgaande van het voorgaande overweegt de kantonrechter bij het vaststellen van de billijke vergoeding het volgende. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd en naar het oordeel van de kantonrechter valt die omstandigheid de werkgever toe te rekenen. De kantonrechter houdt bij de vaststelling van de billijke vergoeding er rekening mee dat ervan uitgegaan moet worden dat het, zoals de werknemer ter zitting heeft verklaard, mogelijk moet zijn binnen afzienbare tijd elders werk te vinden als automonteur. Ook betrekt de kantonrechter bij haar oordeel de aan de werknemer toekomende transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter zal, uitgaande van het voorgaande, de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 4.239,98‬ bruto (twee maanden salaris. Hoewel de werkgever ernstig valt te verwijten hoe zij heeft gehandeld, is het gelet op het vorenstaande niet redelijk de werkgever, naast de onregelmatigheidsvergoeding en transitievergoeding, te veroordelen tot een hogere billijke vergoeding. De wettelijke rente waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de dagtekening van deze beschikking.
4.14.
De vordering ter zake opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen ad € 1.056,84 zal de kantonrechter eveneens toewijzen. De werknemer heeft het bedrag deugdelijk gespecifieerd en de werkgever heeft die specificatie onvoldoende concreet weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van het bedrag. De gevorderde wettelijke rente kan eveneens worden toegewezen nu daartegen geen verweer is gevoerd.
4.15.
Het verzoek om vernietiging van het concurrentiebeding kan als niet weersproken worden toegewezen.
4.16.
Het verzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen een correcte eindafrekening ten aanzien van de transitievergoeding, billijke vergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging te verstrekken kan ook als niet weersproken worden toegewezen.
in het tegenverzoek
4.17.
De werkgever verzoekt de werknemer te veroordelen tot betaling van € 4.718,67 ter zake door hem geleden schade door zijn nalatig en roekeloos handelen tijdens de werkzaamheden aan het voertuig. Het bedrag bestaat uit schade aan het voertuig ad
€ 1.968,67 exclusief btw en tevens gederfde inkomsten (verlies aan arbeidsvermogen) begroot op € 2.750,- gezien het feit dat de werknemer niet meer werkzaam kon zijn door zijn grensoverschrijdende gedragingen.
4.18.
De kantonrechter overweegt dat een werknemer die bij de uitvoering van de werkzaamheden schade toebrengt aan de werkgever te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. De werkgever dient opzet en bewuste roekeloosheid te bewijzen. De kantonrechter kan uit de door de werkgever naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet afleiden dat de werknemer zich daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van zijn gedraging zodat de werknemer niet aansprakelijk kan worden gesteld voor schade ontstaan aan de zijde van de werkgever.
4.19.
De vordering ter zake de gederfde inkomsten dient eveneens te worden afgewezen nu de werkgever de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd.
in het verzoek en het tegenverzoek
4.20.
Als de zowel in het verzoek als in het tegenverzoek in het ongelijk gestelde partij zal de werkgever worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van werknemer. De nakosten zijn daarbij inbegrepen voor zover deze kosten daadwerkelijk worden gemaakt. De nakosten worden begroot op een halve salarispunt met een maximum van € 124,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek:
- verklaart voor recht te verklaren dat aan het ontslag op staande voet d.d. 22 februari 2022 geen dringende reden ten grondslag ligt, zodat dit ontslag in strijd is met het bepaalde in artikel 7:671 BW;
- veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen:
- € 3.685,82 bruto ter zake van een transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- € 4.239,98‬ bruto ter zake van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de dagtekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening en onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- € 2.289,58 bruto ter zake loon/vakantiegeld over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren conform artikel 7:672 lid 11 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
- € 1.056,84 ter zake vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
- vernietigt het concurrentiebeding;
in het verzoek en het tegenverzoek
- veroordeelt de werkgever in de proceskosten aan de zijde van de werknemer, in totaal begroot op € 1.191‬,00, waarvan € 498,00 vanwege salaris gemachtigde, vermeerderd met € 124,00 aan nasalaris, voor zover door de werknemer daadwerkelijk nakosten worden gemaakt;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juli 2022.