In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over een ontslag op staande voet. De werknemer, die sinds 2017 als automonteur bij de werkgever werkte, werd op 22 februari 2022 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat de werknemer onzorgvuldig had gehandeld tijdens werkzaamheden aan een auto, wat had geleid tot schade. De werknemer betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om toekenning van vergoedingen, waaronder een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden voor het ontslag aanwezig was. De rechter nam daarbij in overweging dat de werknemer vier jaar naar tevredenheid had gewerkt en dat het ontslag ernstige gevolgen had voor zijn financiële situatie, vooral gezien zijn leeftijd van 65 jaar. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe, waaronder een transitievergoeding van € 3.685,82, een billijke vergoeding van € 4.239,98, en een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen van € 1.056,84. Daarnaast werd het concurrentiebeding vernietigd en werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslagprocedures en de noodzaak om alle omstandigheden van het geval in overweging te nemen, vooral wanneer het gaat om de gevolgen voor de werknemer.