ECLI:NL:RBDHA:2022:7813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.13420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot de opheffing van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit houder. De maatregel van bewaring was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 juli 2022, maar werd op 14 juli 2022 opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 juli 2022 in Breda, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en verweerder door mr. R. Hopman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gebrek in het voortraject was, aangezien de functiebenaming van de transportgeleiders niet correct was. Echter, de rechtbank oordeelde dat dit gebrek van zeer geringe en formele aard was en dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder diende uit te vallen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had betwist dat hij geen medewerking wilde verlenen aan de overdracht naar Italië, maar de rechtbank oordeelde dat zijn eerdere verklaringen in het gehoor niet doorslaggevend waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, gezien de geringe aard van het gebrek in het voortraject. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.13420
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 14 juli 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2022 op zitting behandeld, in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.K. Westerhof, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Voortraject
3. Eiser voert in de gronden van beroep aan dat sprake is van een gebrek in het voortraject nu hij staande is gehouden door twee medior transportgeleiders en tevens BOA’s,1 terwijl deze functiebenaming niet voorkomt in artikel 2 van het Besluit
buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning 2019. Door deze onjuiste functiebenaming kan niet worden vastgesteld of zij bevoegd waren eiser staande te houden. Dit moet leiden tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 april 2022.2
4. Niet in geschil is dat sprake is van een gebrek in het voortraject, nu de functie van senior transportgeleider ten onrechte in het Proces-Verbaal3 is gebruikt terwijl deze functiebenaming al in 2014 is afgeschaft. Uit de door eiser aangehaalde uitspraak volgt echter dat een gebrek zoals deze de bewaring pas onrechtmatig maakt als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder dient uit te vallen, gelet op de omstandigheid dat dit een gebrek van zeer geringe en formele aard betreft in samenhang met wat hieronder wordt overwogen over de aan de maatregel ten grondslag liggende gronden.
Zware en lichte gronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er concrete aanwijzingen bestaan dat eiser valt onder de werkingssfeer van de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.4 Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden5 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
1. Een BOA is een buitengewoon opsporingsambtenaar.
3 Het proces-verbaal staandehouding / overbrenging / ophouding als bedoeld in artikel 50, dan wel artikel 50a, van de Vreemdelingenwet 2000.
4 Verordening nr. (EU) 614/2013.
5 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
en als lichte gronden6 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen betwist.
7. Ten aanzien van zware grond 3a wijst eiser allereerst op de omstandigheid dat hij nooit over een paspoort heeft beschikt. Zodoende kan deze grond hem niet worden tegengeworpen. Nu eiser zonder reisdocument Nederland is ingereisd. is deze grond feitelijk juist. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat verweerder daarmee kan volstaan.7 Zowel de stelling van eiser dat hij zich direct na aankomst in Nederland gemeld heeft en zich daarmee heeft onderworpen aan het toezicht als de stelling dat het beschikken over een paspoort niet relevant is, omdat een paspoort niet nodig is voor een overdracht naar Italië, laat onverlet dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen.
8. Eiser betwist verder dat hij geen medewerking wilde verlenen aan overdracht naar Italië. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het vertrekgesprek van 2 juni 2022, waarin hij heeft verklaard mee te willen werken aan vrijwillige overdracht. Zijn verklaringen in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, waarin hij stelt niet te willen meewerken aan een overdracht, kunnen hem niet worden tegenworpen omdat zijn vrijheid hem toen al was ontnomen en hij zeer geëmotioneerd was.
9. De rechtbank overweegt dat de feiten die aan de zware grond 3k ten grondslag zijn gelegd, feitelijk juist zijn. Eiser heeft een overdrachtsbesluit ontvangen. Verder heeft eiser geen medewerking verleend aan de eerder geplande overdacht op 31 augustus 2021, door na ontvangst van de vluchtgegevens met onbekende bestemming te vertrekken. Tevens heeft hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling en tijdens het vertrekgesprek van 9 juni 2022 verklaard dat hij niet bereid is om mee te werken aan een overdracht naar Italië. Aan de enkele mededeling van eiser tijdens het vertrekgesprek van 2 juni 2022 dat hij mee wil werken aan een vrijwillige overdracht heeft verweerder derhalve geen doorslaggevende betekenis hoeven te verbinden.
10. Eiser betwist tot slot zware grond 3m. Een overdracht op zeer korte termijn was niet noodzakelijk, nu de uiterste overdrachtstermijn is verlengd tot 8 september 2022 en er dus nog twee maanden waren om de overdracht te effectueren.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder, in lijn met jurisprudentie van de Afdeling,8 in de maatregel van bewaring niet slechts een feitelijke toelichting heeft gegeven bij zware grond 3m, maar ook heeft gemotiveerd waarom de bewaring in dit geval noodzakelijk is
6 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7 Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829).
8 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1081, rechtsoverweging 6.1 en de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
voor het realiseren van de in deze grond bedoelde overdracht. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de uiterste overdrachtstermijn in de nabije toekomst lag, nu eiser op 8 juli in bewaring is gesteld en de uiterste overdrachtsdatum 8 september 2022 is. Daarbij moet worden meegewogen dat eiser een eerdere overdracht heeft gefrustreerd door met onbekende bestemming te vertrekken.9 Bovendien heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de Italiaanse autoriteiten op dit moment maar 15 overdrachten per dag accepteren.
12. De zware gronden 3a, 3k, en 3m zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en daarmee is het significante risico dat eiser zich aan de overdracht zal onttrekken gegeven. Wat eiser verder tegen de lichte gronden 4a, 4c en 4d heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
Proceskostenveroordeling
13. Eiser voert aan dat het gebrek in het voortraject zoals besproken onder 3. en 4. in ieder geval dient te leiden tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek te gering is om te leiden tot een proceskostenveroordeling.
Slotsom
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op
www.rechtspraak.nl.
9 Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1081.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.