ECLI:NL:RBDHA:2022:7737
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering en boete wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak behandelt de rechtbank Den Haag drie beroepen die verband houden met de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 januari 2020. De beroepen zijn ingesteld door eiseres en eiser, die samen een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank doet uitspraak in deze drie beroepen, waarbij eiseres en eiser gezamenlijk worden aangeduid als eisers. De verweerder in deze zaak is het college van burgemeester en wethouders van Westland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 16 januari 2017 een bijstandsuitkering ontving en dat zij een relatie had met eiser, met wie zij twee kinderen heeft. Naar aanleiding van een melding heeft verweerder onderzoek verricht naar het recht op bijstand van eiseres, wat leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 5.357,17. Eiseres heeft tegen de besluiten van verweerder beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de intrekking en terugvordering terecht zijn. De rechtbank concludeert dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat eiseres niet had gemeld, en dat zij daarmee de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 juni 2022 behandeld en komt tot de conclusie dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering en de opgelegde boete terecht zijn. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij verweerder ligt, maar dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eisers in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hadden. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.