ECLI:NL:RBDHA:2022:7713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
C/09/630931 / KG ZA 22-536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in kort geding met betrekking tot nutsvoorzieningen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een vordering ingesteld tegen gedaagden, Ventax Holding B.V. en [gedaagde], met betrekking tot de uitvoering van een eerder vonnis. De eisers hebben gesteld dat zij geen dwangsommen hebben verbeurd, omdat zij de nutsvoorzieningen van gedaagden hebben aangesloten tot de verplaatsing van de hoofdaansluitingen, die op 9 mei 2022 heeft plaatsgevonden. Gedaagden hebben echter een executie van het vonnis aangezegd, wat volgens eisers onterecht was, aangezien zij aan de verplichtingen uit het vonnis hebben voldaan.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de opzegging van het gebruik van de nutsvoorzieningen door eisers rechtmatig was en dat gedaagden na de verplaatsing van de hoofdaansluitingen geen aanspraak meer konden maken op het gebruik van de nutsvoorzieningen van eisers. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers toegewezen en gedaagden verboden om aanspraak te maken op de dwangsommen en de executie van het vonnis voort te zetten. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eisers.

In reconventie hebben gedaagden gevorderd dat eisers hen zouden verplichten om de nutsvoorzieningen aan te sluiten en aangesloten te houden. Deze vordering is afgewezen, omdat gedaagden verantwoordelijk zijn voor hun eigen voorzieningen en geen recht meer hebben op het gebruik van de nutsvoorzieningen van eisers na de verplaatsing van de hoofdaansluitingen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagden in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/630931 / KG ZA 22-536
Vonnis in kort geding van 22 juli 2022
in de zaak van

1.[eiser] te [woonplaats 1] ,

2. [eiseres]te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J. Postma te Rotterdam en mr. A. de Groot te Den Haag .
tegen:

1.VENTAX HOLDING B.V.te Rotterdam,

2. [gedaagde]te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. N. Overeem te Den Haag ,
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eisers] ’ en ‘ [gedaagde] ’ . Eisers worden afzonderlijk ‘ [eiser] ’ en ‘ [eiseres] ’ genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk ‘Ventax’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 juni 2022, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in voorwaardelijke reconventie, met producties en aanvullende producties;
- de pleitnota van [eisers] ;
- de pleitnota van [gedaagde] c.s.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 8 juli 2022. Ter zitting hebben [eisers] hun vordering tegen de in de dagvaarding vermelde gedaagde sub 3 ingetrokken. Dit is in de kop van dit vonnis tot uitdrukking gebracht. Verder wordt conform het verzoek van partijen productie 22 van [eisers] buiten beschouwing gelaten.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken, waaronder het eerder door de voorzieningenrechter tussen partijen gewezen vonnis van 25 maart 2022, en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde] is bestuurder en aandeelhouder van Ventax.
2.2.
Ventax is eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Alkemade, sectie A, nummers 1958 en 377, plaatselijk bekend [adres 1] [woonplaats 2] (hierna: Perceel 5a). [gedaagde] is eigenaar in de onverdeelde helft van het perceel kadastraal bekend gemeente Alkemade, sectie A, nummer 1959, plaatselijk bekend [adres 2] [woonplaats 2] (hierna: Perceel 5b). Op de beide percelen staan recreatiewoningen. [gedaagde] en zijn vrouw maken gebruik van de recreatiewoning op Perceel 5b. De recreatiewoning op Perceel 5a wordt in de maanden april tot en met september geregeld gebruikt door een derde.
2.3.
[eisers] zijn sinds december 2020 eigenaar van de naastgelegen percelen, kadastraal bekend Alkemade, sectie A, nummers 2211, 1412 en 2154, plaatselijk bekend [adres 3] Z2 (hierna: Perceel 3 Z2). Op dit perceel staat een vervallen, ongebruikte, recreatiewoning. [eisers] zijn voornemens deze recreatiewoning te slopen en een nieuwe recreatiewoning te realiseren waarvan zij het gehele jaar gebruik kunnen maken.
2.4.
Tot enige tijd geleden waren de Percelen 5a en 5b aangesloten op de nutsvoorzieningen (elektriciteit van netbeheerder Liander en drinkwater van drinkwaterbedrijf Oasen) waarvan de hoofdaansluitingen zich bevinden op het Perceel 3 Z2.
2.5.
Vanaf juli 2021 hebben [eisers] aan [gedaagde] verzocht om voor zijn eigen nutsvoorzieningen zorg te dragen. Nadien hebben partijen hierover met elkaar gecorrespondeerd, waarbij ook contact is geweest met Oasen en Liander.
2.6.
Bij e-mail van 25 november 2021 hebben [eisers] aan [gedaagde] meegedeeld dat zij gebruik gaan maken van hun eigen aansluitingen en hebben zij het gebruik dat [gedaagde] c.s. daarvan maken om de recreatiewoningen op de Percelen 5a en 5b van water en elektriciteit te voorzien opgezegd tegen een termijn van achttien weken, waarbinnen [gedaagde] zijn eigen aansluitingen zou moeten realiseren.
2.7.
Bij e-mail van 14 januari 2022 hebben [eisers] aan [gedaagde] meegedeeld dat zij de stroomtoevoer naar zijn percelen voorlopig hebben onderbroken. Ter onderbouwing hiervan wijzen zij op het gestegen verbruik en de weigering van [gedaagde] om toe te zeggen dat hij de kosten voor doorlevering van elektriciteit inclusief het toegenomen verbruik zal compenseren.
2.8.
In februari 2022 hebben [gedaagde] c.s. bij deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt tegen [eisers] en heraansluiting van hun nutsvoorzieningen gevorderd. In reconventie hebben [eisers] onder meer een voorwaardelijk gebod tot het aanvragen van eigen aansluitingen gevorderd.
2.9.
Bij vonnis van 25 maart 2022 (hierna: het Vonnis) heeft de voorzieningenrechter in conventie [eisers] veroordeeld om de stroom- en watervoorziening van [gedaagde] c.s. aan te sluiten en aangesloten te houden tot aan de verplaatsing van de hoofdaansluitingen als bedoeld onder 4.11 van het Vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 10.000,--. Het in reconventie gevorderde gebod om eigen aansluitingen aan te vragen is afgewezen.
2.10.
In het Vonnis, waarin [gedaagde] c.s. werden aangeduid als “Ventax c.s.”, is – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
“4.7.
[eisers] hebben het gebruik van water en elektriciteit bij e-mail van 25 november 2021 tegen een termijn van achttien weken opgezegd. Daarmee loopt de termijn af op 1 april 2022. De gehanteerde opzegtermijn komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor. Dat geldt temeer nu Ventax c.s. vanaf januari 2021, en in ieder geval vanaf juli 2021, ermee bekend waren dat [eisers] , mede vanwege de aanleg van de nieuwe recreatiewoning, het gedeelde gebruik wensten te beëindigen. Ventax c.s. hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat het voor hen binnen de gestelde (wettelijke) termijn niet mogelijk was eigen aansluitingen te doen aanleggen. Dat Liander de termijn van achttien weken niet altijd haalt, betekent niet dat dat ook bij de Percelen 5a en/of 5b het geval is. Voor zover Ventax c.s. meenden dat de opzeggingstermijn onredelijk was, hadden zij direct na de opzegging bij Liander moeten informeren of binnen die termijn een nieuwe aansluiting gerealiseerd kon worden, zodat zij [eisers] in het geval dat dat niet haalbaar zou zijn, gemotiveerd hadden kunnen verzoeken om een ruimere termijn te hanteren. Het feit dat Ventax c.s. geen aanvragen hebben gedaan en ook geen concrete informatie hebben ingewonnen, dient voor hun rekening en risico te blijven.
(...)
4.9.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de opzegging van 25 november 2022 rechtmatig was. Daarmee eindigt het gebruik van Ventax c.s. van elektriciteit in beginsel op 1 april 2022. Het feit dat [eisers] de aansluiting van de elektriciteit voordien hebben beëindigd, maakt dit niet anders. Aangezien Ventax c.s. gedurende enige tijd hebben nagelaten een voorschotbijdrage aan [eisers] te voldoen en niet hebben toegezegd een eventuele verrekening te voldoen, waren [eisers] bevoegd de levering op te schorten. Niet valt in te zien waarom deze opschorting ertoe zou moeten leiden dat de gehele opzegging onrechtmatig is. Nu Ventax en [gedaagde] ter zitting hebben toegezegd de nieuwe voorschotbijdrage en een eventuele verrekening op basis van verbruik te voldoen, dienen [eisers] de percelen van Ventax en [gedaagde] opnieuw aan te sluiten, en wel in ieder geval tot 1 april 2022. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat [eisers] tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard dat deze (her)aansluiting op eenvoudige wijze te realiseren is.
4.10.
De voorlopige conclusie is dat Ventax c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij na 1 april 2022, al dan niet tijdelijk, recht hebben op het voortgezet gebruik van de infrastructuur op het perceel van [eisers]
4.11.
Het voorgaande neemt niet weg dat [eisers][Voorzieningenrechter: kennelijk bedoeld is Ventax c.s.]
er belang bij hebben om, nu de eigen aansluitingen op nutsvoorzieningen (of alternatieve wijzen van energie- en watervoorziening) niet voor 1 april 2022 gerealiseerd zullen zijn, zolang mogelijk gebruik te maken van de hoofdaansluitingen op het perceel van [eisers] Uit de door [eiser] overgelegde opdrachtbevestigingen volgt dat de door hen ten behoeve van de door hen te realiseren recreatiewoning aangevraagde verplaatsing van de beide hoofdaansluitingen medio april 2022 wordt uitgevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] verklaard dat de infrastructuur die leidt naar de Percelen 5a en 5b niet op eenvoudige wijze (niet zonder graven en het verleggen van leidingen) is aan te sluiten op de nieuwe (hoofd)aansluitingen. Voorts is onduidelijk of Liander en/of Oasen in de nieuwe situatie toestemming verlenen voor doorlevering aan de Percelen 5a en 5b. Vanaf de verplaatsing kan daarom niet meer van [eisers] worden gevergd dat zij toelaten dat [gedaagde] c.s. gebruik blijven maken van de hoofdaansluitingen op hun perceel. In het kader van de te maken belangenafweging ziet de voorzieningenrechter echter wel aanleiding de termijn waarbinnen [gedaagde] gebruik kunnen maken van de aansluitingen te verlengen tot aan de daadwerkelijke verplaatsing van de hoofdaansluitingen.
(...)
4.16.
Het in voorwaardelijke reconventie gevorderde gebod tot het aanvragen van eigen aansluitingen en/of alternatieven daarvoor wordt afgewezen. Na verplaatsing van de hoofdaansluitingen mogen Ventax en [gedaagde] geen gebruik meer maken van de nutsvoorzieningen op het perceel van [eisers] Het is vervolgens aan Ventax en [gedaagde] om te bepalen of en op welke zij in hun water- en energiebehoefte willen voorzien. Zij mogen daarvoor dan niet meer aankloppen bij [eisers]
2.11.
Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.12.
Op 31 maart en 14 april 2022 heeft [gedaagde] door middel van spoedaanvragen water en elektriciteit aangevraagd voor de Percelen 5a en 5b.
2.13.
Op 1 april 2022 hebben [eisers] de Percelen 5a en 5b doen aansluiten op de hoofdaansluitingen van Perceel 3 Z2.
2.14.
Op 9 mei 2022 heeft Van Voskuilen Infratechniek (hierna: Van Voskuilen), de door Liander en Oasen ingeschakelde aannemer, de hoofdaansluitingen op het Perceel 3 Z2 verplaatst en de leidingen naar de Percelen 5a en 5b doorgeknipt.
2.15.
Bij exploot van 23 mei 2022 hebben [gedaagde] c.s. het Vonnis aan [eisers] doen betekenen en hen aangezegd om binnen vijf dagen nadien over te gaan tot heraansluiting van de nutsvoorzieningen en om deze nutsvoorzieningen aangesloten te houden tot de verplaatsing van de hoofdaansluitingen als bedoeld in 4.11 van het Vonnis.
2.16.
Na de betekening van het Vonnis heeft de advocaat van [eisers] aan [gedaagde] c.s. en hun advocaat meegedeeld dat de betekening van het Vonnis onnodig was omdat de hoofdaansluitingen reeds op 9 mei 2022 zijn verplaatst en dat [gedaagde] c.s. daarvan op de hoogte zijn gesteld. Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van [gedaagde] verzocht om te bevestigen dat de betekening gelet op de verplaatsing van de aansluitingen onnodig is geweest. Op 25 mei 2022 heeft de advocaat van [gedaagde] c.s. aan de advocaat van [eisers] laten weten: “
De heer [gedaagde] handelt in deze op eigen titel. U kunt zich desgewenst rechtstreeks tot hem wenden”. Dat heeft de advocaat van [eisers] vervolgens gedaan.
2.17.
Bij e-mail van 30 mei 2022 heeft [gedaagde] het volgende geantwoord:
“(...)
Allereerst bevestig ik u dat ik Mr. Overeem verzocht om het vonnis van de voorzieningenrechter in bovenbedoelde zaak van 25 maart 2022 te laten betekenen.
Verder deel ik u mede dat ik morgenochtend wegens een afspraak naar een ver en onbekend land vertrek. Ben nu mijn koffers aan het pakken.
Na mijn terugkeer in Nederland zal ik in week 24 de aangelegenheid weer oppakken en vervolgen.
2.18.
Bij exploot van 17 juni 2022 hebben [gedaagde] c.s. aan [eisers] aangezegd dat laatstgenoemden de dwangsommen hebben verbeurd omdat zij niet aan het vonnis hebben voldaan, met bevel om binnen twee dagen de verbeurde dwangsommen ad € 10.000,- te voldoen. Het exploot is uitgebracht door een andere deurwaarder en van een ander deurwaarderskantoor dan de deurwaarder die het Vonnis op 23 mei 2022 heeft betekend.
2.19.
Bij e-mails van diezelfde dag heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] c.s. en de betrokken deurwaarder aansprakelijk gesteld voor de schade die [eisers] lijden als gevolg van de onrechtmatige executie van het Vonnis.
2.20.
Bij e-mail van 22 juni 2022 heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de dwangsom is volgelopen, omdat de daadwerkelijke verplaatsing van de hoofdaansluitingen naar de nieuwe woning van [eisers] nog niet heeft plaatsgevonden, omdat deze nog niet is gebouwd. In deze e-mail schrijft [gedaagde] dat er op 9 mei 2022 enkel bouwmeters zijn geplaatst en dat het gebruik van de bestaande nutsmeters gedurende de bouw onbezwaard kan worden gecontinueerd.
2.21.
Bij e-mail van 6 juli 2022 heeft een werkvoorbereider van Liander aan [gedaagde] meegedeeld dat de looptijd voor het realiseren van de (hoofd)aansluiting voor de Percelen 5a en 5b minimaal veertien maanden bedraagt. Op de reactie van [gedaagde] dat hem voorafgaande aan de afsluitingen door Liander is toegezegd dat hij niet van stroom zou worden afgesloten, heeft deze werkvoorbereider laten weten dat zijn collega-specialisten alles in het werk zullen stellen om de doorlooptijd zo kort mogelijk te laten zijn.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen, zakelijk weergegeven:
I. [gedaagde] c.s. te verbieden enige aanspraak te maken op de in het exploot van 17 juni 2022 vermelde dwangsommen, althans aanspraak te maken op dwangsommen op grond van het Vonnis, en het [gedaagde] c.s. daarbij te verbieden de executie van het Vonnis op enige wijze voort te zetten, of te laten voortzetten, al dan niet door opdracht hiertoe aan deurwaarders te verstrekken, en daarbij te bepalen dat [eiser] voldaan hebben aan het vonnis van 25 maart 2022, zulks op straffe van een dwangsom.
II. veroordeling van [gedaagde] c.s. in de reële en werkelijke juridische (buitengerechtelijke) proceskosten van eisers vanaf 17 juni 2022 tot en met de dag van dagvaarding, ten bedrage van € 2.500,00, en de werkelijke juridische kosten vanaf de dagvaarding tot aan de zittingsdatum, eveneens begroot op € 2.500,-;
III. veroordeling van [gedaagde] c.s., inhoudende een oplegging van een boetebepaling van € 10.000,00 per dag, of dagdeel, voor zover zij alsnog bevestigen gehoor te zullen geven aan de in de dagvaarding opgenomen verbodsbepalingen;
IV. [gedaagde] c.s. te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van deze procedure, zoals hiervoor onder II. opgenomen, en in de werkelijke juridische kosten van [eisers] ten bedrage van € 2.500,00, althans een in goede justitie te bepalen te bepalen bedrag, te vermeerderen met de nakosten en de kosten van betekening van deze dagvaarding.
3.2.
Aan deze vordering leggen [eisers] het volgende ten grondslag.
[eisers] hebben geen dwangsommen verbeurd. Op grond van het Vonnis dienden [eisers] de Percelen 5a en 5b aan te sluiten op hun hoofdaansluitingen en deze aangesloten te houden tot aan het moment van de verplaatsing van de hoofdaansluitingen. In het Vonnis is geoordeeld dat [gedaagde] c.s. nadien geen recht meer hadden op het gebruik van de nutsvoorzieningen van [eisers] De hoofdaansluitingen zijn op 9 mei 2022 verplaatst, waarna de Percelen 5a en 5b weer zijn afgesloten. [gedaagde] c.s. had op voorhand moeten begrijpen dat executie van het Vonnis onnodig en ongegrond was. Door zonder voorafgaande aankondiging, overleg of toelichting vast te houden aan de executie, hebben [gedaagde] c.s. misbruik van bevoegdheid gemaakt. [eisers] maken daarom aanspraak op een reële proceskostenveroordeling, dan wel op een vergoeding van de door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten en de gewone proceskosten.
3.3.
[gedaagde] c.s. concluderen tot afwijzing van het gevorderde en voeren daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
In voorwaardelijke reconventie vorderen [gedaagde] c.s. – zakelijk weergegeven – [eisers] te gebieden om de stroom- en watervoorziening van [gedaagde] c.s. aan te sluiten en aangesloten te houden, ofwel tot de definitieve verplaatsingen van de hoofdaansluitingen naar de nieuw te bouwen recreatiewoning, ofwel tot de realisering door Liander/Oasen van de eigen voorzieningen (zowel water als stroom) van [gedaagde] c.s., zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.5.
Aan deze vordering leggen [gedaagde] c.s. het volgende ten grondslag.
De verplaatsing van de hoofdaansluitingen naar de nieuw te bouwen recreatiewoning van [eisers] heeft niet kunnen plaatsvinden, omdat de bouw daarvan om meerdere redenen nog niet is gestart. Bij de afsluiting waren [eisers] hiervan op de hoogte, zodat de afsluiting onrechtmatig was. Vertegenwoordigers van de nutsbedrijven hebben bovendien expliciet aan [gedaagde] bevestigd dat het gebruik van de bestaande nutsmeters tot aan de bouw (en ook tijdens de bouw) had kunnen worden gecontinueerd. [eisers] hebben daarom dwangsommen verbeurd. Indien in conventie wordt geoordeeld dat [eisers] geen dwangsommen hebben verbeurd, dan hebben [gedaagde] c.s. belang bij oplegging van een nieuw gebod om de Percelen 5a en 5b aan te sluiten op de nutsvoorzieningen. Het belang van [gedaagde] c.s. is groot, omdat er anders nog geruime tijd geen stroom en water is in hun recreatiewoningen.
3.6.
[eisers] concluderen tot afwijzing van het gevorderde en voeren daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
4.1.
In een geschil over de executie van dwangsommen moet allereerst worden vastgesteld wat doel en strekking zijn van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden. Daarbij geldt dat de veroordeling niet verder mag strekken dan ter bereiking van het daarmee beoogde doel. De draagwijdte van een gegeven verbod of bevel dient aldus beperkt te worden uitgelegd. Bij de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moeten vervolgens de ter uitvoering van het Vonnis verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals die is uitgelegd.
4.2.
Op grond van het Vonnis dienden [eisers] de stroom- en watervoorziening van [gedaagde] c.s. aan te sluiten en aangesloten te houden tot aan de verplaatsing van de hoofdaansluitingen als bedoeld onder 4.11 van het Vonnis. In 4.11 van het Vonnis wordt verwezen naar de verplaatsing van de hoofdaansluitingen, die volgens de in die procedure overgelegde opdrachtbevestigingen medio april 2022 zou plaatsvinden. Deze opdrachtbevestigingen komen overeen met de werkzaamheden die op 9 mei 2022 door Van Voskuilen zijn uitgevoerd. Er kan dus redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat de in het Vonnis opgelegde verplichting tot heraansluiting eindigde op het moment dat de hoofdaansluitingen waren verplaatst en dat die verplaatsing is gerealiseerd op 9 mei 2022.
4.3.
Het Vonnis biedt geen enkel aanknopingspunt voor de lezing van [gedaagde] c.s. dat de heraansluiting diende voort te duren tot aan de realisatie van de hoofdaansluitingen
inde nieuwe recreatiewoning van [eisers] In het Vonnis (in 4.9 en 4.10) is expliciet overwogen dat de opzegging van [eisers] rechtmatig was en dat het recht van [gedaagde] c.s. om de nutsvoorzieningen op het perceel van [eisers] te gebruiken in beginsel op 1 april 2022 zou eindigen en dat [gedaagde] c.s. na die datum voor hun eigen voorzieningen dienden te zorgen. In 4.7 is in dit verband overwogen dat [gedaagde] c.s. daarmee vanaf in ieder geval juli 2021 bekend waren, of hadden moeten zijn. [gedaagde] c.s. hadden ten tijde van het eerdere kort geding geen aanvraag voor eigen aansluitingen gedaan, waardoor zij na de afsluiting zonder nutsvoorzieningen zouden komen te zitten. Dit gegeven is in het Vonnis onderkend, onder meer in 4.16. Om [gedaagde] c.s. (enigszins) tegemoet te komen is in 4.11 overwogen dat zij tot aan de verplaatsing van de hoofdaansluitingen
ten behoeve vande nieuwe recreatiewoning de voorzieningen van [eisers] mochten gebruiken. Uit niets blijkt dat dit een nieuwe definitieve hoofdaansluiting moest zijn en/of dat dit niet de voorziene bouwaansluiting mocht zijn. Na de verplaatsing hoefden [eisers] het gebruik van [gedaagde] c.s. niet meer toe te staan, omdat [eisers] in die procedure onweersproken hadden gesteld dat de infrastructuur die leidt naar de Percelen 5a en 5b niet op eenvoudige wijze (niet zonder graven en het verleggen van leidingen) is aan te sluiten op de nieuwe (hoofd)aansluitingen en omdat onduidelijk was of de netbeheerders in de nieuwe situatie (met de nieuwe (hoofd)aansluitingen) toestemming zouden verlenen voor de doorlevering aan de Percelen 5a en 5b. Op grond van het Vonnis konden [gedaagde] c.s. dus na de verplaatsing geen aanspraak meer maken op het gebruik van de voorzieningen op het perceel van [eisers] Vanaf de verplaatsing kunnen [eisers] dus ook geen dwangsommen hebben verbeurd.
4.4.
Indien en voor zover [gedaagde] c.s. van mening waren dat zij na de verplaatsing van de hoofdaansluitingen toch nog recht hadden op het gebruik daarvan, hadden zij hoger beroep van het Vonnis kunnen instellen of een daartoe strekkende nieuwe voorlopige voorziening kunnen vragen. [gedaagde] c.s. hebben de betekening van het Vonnis en de aankondiging van de verdere executie ervan aangewend als drukmiddel om [eisers] te bewegen tot iets waartoe het Vonnis hen geenszins verplicht. Dat geeft geen pas. Uit het voorgaande volgt dat (verdere) executie van het Vonnis niet is toegestaan. Omdat [gedaagde] c.s. vervolgstappen hebben gezet in de tenuitvoerlegging van het Vonnis, ook nadat [eisers] hen er terecht op hebben gewezen dat zij reeds aan het Vonnis hebben voldaan, en geweigerd hebben te bevestigen dat zij die tenuitvoerlegging zullen staken, wordt de vordering onder I. toegewezen. Deze veroordeling wordt, zoals gevorderd, versterkt met een dwangsom. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, een en ander zoals in de beslissing vermeld.
4.5.
Aangezien [gedaagde] c.s. niet voorafgaand of tijdens het kort geding hebben toegezegd de executie definitief te staken, wordt de vordering onder III. afgewezen.
4.6.
[eisers] hebben een reële proceskostenveroordeling gevorderd, dan wel een gewone proceskostenveroordeling en een vergoeding van de door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten. Op dit punt wordt als volgt overwogen.
4.7.
De – overigens pas in een laat stadium naar voren gebrachte – uitleg die [gedaagde] c.s. aan het Vonnis geven, vindt daarin geen enkele steun en [gedaagde] c.s. hadden dan ook moeten weten dat de executie van het vonnis evident ongegrond was. Door na de betekening geen inhoudelijke reactie te geven op de bezwaren van [eisers] en vervolgens zonder nadere toelichting dwangsommen aan te zeggen, hebben [gedaagde] c.s. [eisers] gedwongen tot het aanhangig maken van dit kort geding. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om [gedaagde] c.s. te veroordelen in de kosten die [eisers] hebben moeten maken voor het voeren van dit kort geding en acht hierbij een veroordeling in de reële proceskosten, althans afwijking van het liquidatietarief, op zijn plaats. [gedaagde] c.s. hebben de hoogte van de door [eisers] opgegeven proceskosten betwist. De voorzieningenrechter begroot de kosten voor het salaris van de advocaat in redelijkheid op € 3.000,--. Hierbij is in aanmerking genomen dat het een eenvoudig geschil betreft en dat de door [eisers] opgegeven kosten deels betrekking hebben op de reconventie. De kosten voor de exploten worden begroot op € 206,66 en die voor het griffierecht bedragen € 314,--.
in reconventie
4.8.
Aangezien in conventie is geoordeeld dat [eisers] geen dwangsommen hebben verbeurd, is voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] als verweer gevoerd dat [gedaagde] c.s. niet in hun vordering mogen worden ontvangen, omdat deze vordering is ingesteld in een procedure die [eisers] onder druk van [gedaagde] c.s. aanhangig hebben moeten maken.Het kunnen instellen van een eis in reconventie zou aldus een beloning zijn (volgens [eisers]
a fruit of the poisonous tree) voor het eigen onrechtmatig handelen van [gedaagde] c.s. Dit verweer kan niet worden gevolgd. Niet valt in te zien dat het instellen van deze vordering misbruik van procesrecht oplevert en/of in strijd is met de goede procesorde. Overigens zou het niet in het belang van partijen zijn, dus ook niet in het belang [eisers] , indien [gedaagde] c.s voor het instellen van deze vordering een afzonderlijk kort geding had moeten aanvangen.
4.9.
In het Vonnis is overwogen dat [eisers] het gebruik van hun nutsvoorzieningen rechtmatig hebben opgezegd en dat daarmee het gebruik van [gedaagde] c.s. eindigde per 1 april 2022. Zoals in conventie is overwogen, heeft de voorzieningenrechter het gebruik voor korte tijd verlengd, namelijk tot aan de voorziene verplaatsing van de hoofdaansluitingen, die uiteindelijk heeft plaatsgevonden op 9 mei 2022. Na de verplaatsing hoefden [eisers] het gebruik van [gedaagde] c.s. niet meer toe te staan, onder meer vanwege de (technische) bezwaren tegen aansluiting op de nieuwe (hoofd)aansluiting en omdat onduidelijk was of de netbeheerders hiervoor toestemming zouden verlenen. Verder is (in reconventie) overwogen dat [gedaagde] c.s. verantwoordelijk zijn voor hun eigen voorzieningen en dat zij na de verplaatsing van de aansluitingen niet meer mochten aankloppen bij [eisers]
4.10.
In dit kort geding hebben [gedaagde] c.s. zonder nadere onderbouwing gesteld dat het aansluiten op de nieuwe (hoofd)aansluitingen, dan wel op de oude (in ieder geval tijdelijk) technisch mogelijk is en dat de netbeheerders zich daartegen niet verzetten, hetgeen [eisers] , onder meer met verwijzing naar de voorziene sloop, gemotiveerd hebben betwist. Ook indien van de juistheid van het standpunt van [gedaagde] c.s. wordt uitgegaan, dan geldt nog altijd dat hun gebruiksrecht door de opzegging is geëindigd en dat zij verantwoordelijk zijn voor hun eigen voorzieningen. Dat [eisers] het gebruik van hun infrastructuur niet langer willen toestaan, ook nu de sloop en bouw nog niet zijn gestart, levert dus geen misbruik van recht op. Dat de termijn waarbinnen de eigen aansluitingen van Van den Ven c.s. gerealiseerd kunnen worden mogelijk veel langer is dan de normale termijn van achttien weken, komt voor risico van [gedaagde] c.s. en leidt niet tot een ander oordeel.
4.11.
De slotsom is dat de vordering in reconventie wordt afgewezen. [gedaagde] c.s. worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden, zoals gebruikelijk, begroot volgens het liquidatietarief. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie wordt het salaris conform de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken begroot op de helft van gebruikelijke tarief.
in conventie en in reconventie voorts
4.12.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordelingen ook voor deze nakosten een executoriale titel opleveren (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
verbiedt [gedaagde] c.s. om aanspraak te maken op uit hoofde van het Vonnis verbeurde dwangsommen en om de executie van dit vonnis voort te (doen) zetten, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of dagdeel dat [eisers] hiermee in strijd handelen, dit met een maximum van € 100.000,--;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] c.s. in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 3.520,66, waarvan € 3.000,-- aan salaris advocaat, € 314,-- aan griffierecht en € 206,66 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] c.s. in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 508,--, aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2022.
WJ