In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens het vervoeren van inbrekerswerktuigen, specifiek een grote platkopschroevendraaier. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 7 augustus 2020 staande is gehouden door de politie, waarbij de schroevendraaier in de buddyseat van zijn scooter werd aangetroffen. Eiser betwistte dat de schroevendraaier als inbrekerswerktuig kon worden aangemerkt en voerde aan dat de Adviescommissie had geadviseerd het primaire besluit te herroepen. De rechtbank oordeelde echter dat de feiten en omstandigheden, waaronder de melding van een woninginbraak en de antecedenten van eiser, voldoende grond vormden voor de conclusie dat de schroevendraaier als inbrekerswerktuig kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de invordering van de dwangsom terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat bij de invordering van een verbeurde dwangsom het belang van de invordering zwaarwegend is en dat eiser niet had aangetoond dat hij financieel niet in staat was om de dwangsom te betalen.