ECLI:NL:RBDHA:2022:7675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van dwangsom wegens bezit van inbrekerswerktuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens het vervoeren van inbrekerswerktuigen, specifiek een grote platkopschroevendraaier. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 7 augustus 2020 staande is gehouden door de politie, waarbij de schroevendraaier in de buddyseat van zijn scooter werd aangetroffen. Eiser betwistte dat de schroevendraaier als inbrekerswerktuig kon worden aangemerkt en voerde aan dat de Adviescommissie had geadviseerd het primaire besluit te herroepen. De rechtbank oordeelde echter dat de feiten en omstandigheden, waaronder de melding van een woninginbraak en de antecedenten van eiser, voldoende grond vormden voor de conclusie dat de schroevendraaier als inbrekerswerktuig kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de invordering van de dwangsom terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat bij de invordering van een verbeurde dwangsom het belang van de invordering zwaarwegend is en dat eiser niet had aangetoond dat hij financieel niet in staat was om de dwangsom te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L. van Dool).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geconstateerd dat eiser een dwangsom diende te betalen en heeft die ingevorderd.
Bij besluit van 6 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 via een digitale zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. In Gouda is het verboden om inbrekerswerktuigen te vervoeren. [1] Eiser overtrad dit verbod en daarom heeft verweerder hem op 29 oktober 2018 een last onder dwangsom (hierna: de last) opgelegd. De last houdt in dat als eiser opnieuw inbrekerswerktuigen vervoert, hij per overtreding een dwangsom van € 2500,- moet betalen, met een maximum van € 10.000,-.
2. Op 7 augustus 2020 is eiser staande gehouden waarbij verbalisanten een grote platkopschroevendraaier in de buddyseat van eisers scooter vonden. Gelet op de omstandigheden (melding voorbereiding woninginbraak, voldoen aan signalement en antecedent woninginbraak) is door de verbalisanten vastgesteld dat eiser een inbrekerswerktuig vervoerde. Verweerder heeft op basis van de bestuurlijke rapportage vastgesteld dat eiser nu de dwangsom van € 2.500, - aan verweerder moet betalen. Verweerder is vervolgens overgaan tot invordering van dat bedrag.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met verweerder. Hij voert aan dat de Adviescommissie bezwaarcommissie (Adviescommissie) verweerder heeft geadviseerd om het primaire besluit te herroepen, omdat hij niet in alle redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de last onder dwangsom is overtreden. De door verweerder aangehaalde feiten en omstandigheden zouden te summier zijn om zijn conclusie te onderbouwen. Eiser stelt daarbij geen inbrekerswerktuig te hebben vervoerd en hij meent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de platkopschroevendraaier was bestemd voor het plegen van inbraken. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de prijssticker nog op de schroevendraaier zat en dat hij een plausibele verklaring heeft gegeven waarom hij die bij zich had. Het feit dat hij in de zomervakantie in de nacht op weg naar huis met een schroevendraaier is aangetroffen is onvoldoende om te concluderen dat hij de last heeft overtreden.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4.
De rechtbank stelt vast dat de Adviescommissie verweerder heeft geadviseerd het primaire besluit te herroepen als niet nader kan worden gemotiveerd waarom aannemelijk is dat eiser de last heeft overtreden. Het advies hield niet in, zoals eiser stelt, dat het besluit herroepen zou moeten worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Vervolgens is het de vraag of verweerder in deze zaak de platkopschroevendraaier heeft mogen aanmerken als een inbrekerswerktuig. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] volgt dat verweerder zich mag baseren op de informatie die volgt uit een proces-verbaal en de bestuurlijke rapportage van de politie. [3] Uit die stukken in deze zaak blijkt dat de dienstdoende agenten na een melding over een geplande inbraak eiser staande hebben gehouden. De redenen hiervoor waren dat eiser voldeed aan het signalement, bij de agenten bekend was dat eiser een antecedent had met betrekking tot woninginbraak, dat hij meerdere sepotneringen heeft voor woninginbraken, de melding eveneens op woninginbraak zag, en dat dit de derde keer was in de week dat zij hem in de nacht tegenkwamen. Na het verzoek aan eiser om de buddyseat van de scooter te openen, werd er een platkopschroevendraaier aangetroffen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het juist dat verweerder de grote platkopschroevendraaier in deze situatie heeft aangemerkt als inbrekerswerktuig. De feiten uit het proces-verbaal en de bestuurlijke rapportage in onderlinge samenhang beschouwd gaven hiertoe aanleiding. Deze grote platkopschroevendraaier was geschikt om diefstal door middel van braak te vergemakkelijken en de rechtbank acht het gezien de omstandigheden aannemelijk dat de platkopschroevendraaier hiervoor ook was bestemd. Over de aanwezigheid van de schroevendraaier heeft eiser niet geloofwaardige verklaringen afgelegd. Het is niet logisch een schroevendraaier in de buddyseatkast te bewaren omdat hij daarmee die kast zou kunnen openen. Dit geldt ook voor zijn verklaring dat hij de schroevendraaier wilde gebruiken om aan de scooter te sleutelen, nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat die niet het formaat had om aan een scooter te sleutelen. Verder heeft eiser tegenstrijdig verklaard, door eerst te zeggen dat de platkopschroevendraaier was gebruikt om aan de scooter te sleutelen en later dat de schroevendraaier nog in de verpakking zat en hij niet van plan was om de schroevendraaier te gebruiken.
Conclusie
7. Verweerder heeft een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
8. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen [4] dat bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. [5] Bij de beoordeling van een besluit tot invordering van een dwangsom moet het bestuursorgaan en de bestuursrechter rekening houden met de financiële draagkracht van de betrokkene. Het is aan eiser om dat met financiële stukken te onderbouwen. Nu eiser dit niet heeft gedaan is er geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 2:23A lid 1 APV van Gouda
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie onder andere de Afdelingsuitspraken van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3903 en van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4039.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onder meer in de uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1968
5.Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd.