5.4.De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat aan hem niet toegerekend kan worden dat hij geen documenten heeft en dat verweerder daarom gehouden was om nader onderzoek te verrichten. Daartoe is van belang dat de verklaringen van eiser niet overeenkomen met wat overigens bekend is over zijn identiteit en nationaliteit, namelijk de persoonsgegevens uit EU-Vis.Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat een taalanalyse geen uitsluitsel over de identiteit en nationaliteit van eiser geeft. Het feit dat een taalanalist of iemand die Tigrinya als zijn moedertaal heeft mogelijk aan het accent van eiser kan afleiden uit welke regio hij afkomstig is, maakt nog niet dat daarmee de nationaliteit en identiteit van eiser aannemelijk is.Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een DNA-onderzoek tussen eiser en zijn gestelde moeder op te starten. Zelfs al zou uit dit onderzoek afgeleid worden dat deze vrouw en eiser familie van elkaar zijn, dan is hiermee de identiteit en nationaliteit van eiser en/of zijn moeder niet gegeven. De persoonsgegevens van eiser en zijn gestelde moeder zijn immers niet onderbouwd met echte en authentiek bevonden documenten. Verweerder heeft daarom in redelijkheid geen nader onderzoek hoeven verrichten en heeft van de in EU-Vis geregistreerde geboortedatum en nationaliteit van eiser mogen uitgaan.
Vrees voor vervolging in Ethiopië
6. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder ervan uitgaat dat eiser een etnisch Tigreeër is. Ter zitting heeft verweerder dit bevestigt. Vast staat daarom dat eiser behoort tot een groep die als risicogroep is aangemerkt in het geldende landenbeleid ten aanzien van Ethiopië.Dit betekent dat eiser met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser hierin niet is geslaagd, omdat hij in zijn nader gehoor heeft verklaard dat hij persoonlijk in Ethiopië geen problemen heeft gehad. Verweerder miskent hiermee echter dat de algemene situatie in Ethiopië destijds anders was en dat de situatie voor etnisch Tigreeërs zoals eiser als gevolg van het gewapend conflict in de regio Tigray dermate is verslechterd dat hij deze groep mensen als een risicogroep heeft aangemerkt. In zijn beroepsgronden wijst eiser op de ervaringen van zijn moeder in Ethiopië en verwijst hij ook naar algemene landeninformatie van VluchtelingenWerk Nederland over de situatie voor etnisch Tigreeërs in Ethiopië. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vrees van eiser voor vervolging in Ethiopië niet voldoende heeft onderzocht en niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiser, gelet op het gewijzigde landenbeleid ten aanzien van Ethiopië, aanvullend te horen over wat hem in Ethiopië te wachten staat dan wel een aanvullend voornemen uit te brengen waarop eiser met een zienswijze had kunnen reageren.
Afwijzing als kennelijk ongegrond
7. De rechtbank vindt het niet ondenkbaar dat eiser zich heeft vergist en niet wist dat hij een kopie van een doopakte aan verweerder overlegde. Daarbij is van belang dat het hier om een kleurenkopie gaat. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser hem doelbewust heeft geprobeerd te misleiden over zijn identiteit of nationaliteit door een vals document te overleggen. Dat eiser een kopie heeft overgelegd, betekent immers nog niet dat de originele doopakte vals is. Nu verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van misleiding vanwege het overleggen van een vals document, had verweerder de aanvraag van eiser niet als kennelijk ongegrond mogen afwijzen.
8. Gelet op hetgeen onder 6. en 7. is overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigen vanwege strijd met het in artikel 3:2 van de Awbneergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel, voor zover het ziet op de motivering dat eiser in Ethiopië geen gegronde vrees voor vervolging heeft en de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen. Voor het overige laat de rechtbank het bestreden besluit in stand. De rechtbank ziet, gelet op de door verweerder nog te maken beoordeling van de vraag of eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft in Ethiopië, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte(re) afdoening van het geschil zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.