ECLI:NL:RBDHA:2022:7573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van nationaliteit en identiteit van eiser met betrekking tot Eritrea en Ethiopië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die stelt Eritrees te zijn, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit en nationaliteit van de eiser ongeloofwaardig werden geacht op basis van de registratie in EU-Vis. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eiser, als etnisch Tigreeër, geen gegronde vrees voor vervolging heeft in Ethiopië. De rechtbank stelt vast dat de situatie voor etnisch Tigreeërs in Ethiopië is verslechterd door het gewapend conflict in de regio Tigray, en dat de staatssecretaris niet adequaat heeft gereageerd op de vrees van de eiser voor vervolging. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de zorgen van de eiser over zijn veiligheid in Ethiopië serieus moeten worden overwogen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11260

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui).

ProcesverloopBij besluit van 10 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijdafgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.11261, op 5 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is I. Weldeselassi als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag 1] 2004 en de Eritrese nationaliteit te hebben. In EU-Vis staat eiser echter geregistreerd als Ethiopische met de geboortedatum [geboortedag 2] 1998. Verder komt uit EU-Vis naar voren dat eiser in Ethiopië met een Ethiopisch paspoort een visum bij de Hongaarse ambassade heeft aangevraagd en gekregen.
2. Eiser heeft verklaard dat hij Eritrea verlaten heeft, omdat hij niet in militaire dienst wilde. Aangezien eiser niet langer naar school ging, vreesde hij dat de Eritrese autoriteiten hem bij een razzia zouden oppakken. Dit maakte eiser erg gestrest. Bij terugkeer naar Eritrea vreest eiser voor problemen, omdat hij het land op illegale wijze heeft verlaten. Eiser heeft met zijn moeder vervolgens enige tijd in Ethiopië gewoond. In Ethiopië heeft eiser geen problemen gehad.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verweerder ongeloofwaardig gevonden. Eiser heeft verklaard in Ethiopië geen problemen gehad te hebben. Om die reden kan eiser volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling [3] en heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om inhoudelijk in te gaan op de vrees van eiser voor de dienstplicht in Eritrea, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Eritrese nationaliteit heeft.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag niet had mogen afwijzen zonder opnieuw een voornemen uit te brengen en dat hij door deze handelswijze van verweerder in zijn belangen is geschaad. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van de Ethiopische nationaliteit en van de geboortedatum die in EU-Vis is geregistreerd. Eiser meent dat hij met zijn verklaringen en het overleggen van een kopie van zijn doopakte en van het vluchtelingendocument en de identiteitskaart van zijn moeder concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in EU-Vis. Verweerder heeft bovendien ten onrechte de overgelegde getuigenverklaring, het verificatieverzoek bij de UNHCR en eisers asielrelaas niet in de beoordeling betrokken. Eiser vindt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht en dat het daarom aan verweerder was om in geval van twijfel over zijn nationaliteit en identiteit nader onderzoek aan te bieden, zoals een taalanalyse of een DNA-onderzoek. Eiser voert ook aan dat hij bij terugkeer naar Ethiopië te vrezen heeft voor vervolging, omdat hij tot de risicogroep van etnisch Tigreeërs behoort. [4] Tot slot voert eiser aan dat verweerder de aanvraag niet als kennelijk ongegrond had mogen afdoen. Hij heeft verweerder immers niet misleid door valse informatie over zijn identiteit en nationaliteit te overleggen, omdat hij niet wist en ook niet kon weten dat de overgelegde doopakte een kopie was.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De nationaliteit en identiteit van eiser
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van de informatie in EU-Vis. [5] Dit betekent dat verweerder er daarom in beginsel vanuit mag gaan dat eiser geboren is op 9 januari 1998 en de Ethiopische nationaliteit heeft. Het is vervolgens aan eiser om aan te tonen dat deze informatie in zijn geval niet juist is. Hoewel eiser stelt dat hij het Ethiopische paspoort dat in EU-Vis is geregistreerd op illegale wijze heeft gekregen en dat hij het visum met de hulp van een reisagent heeft verkregen, heeft hij dit niet met stukken onderbouwd. De enkele verklaring van eiser dat het paspoort vals is, vindt de rechtbank op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat de geregistreerde persoonsgegevens in EU-Vis inderdaad onjuist zijn.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met identificerende stukken aangetoond dat de EU-Vis registratie onjuist is. Verweerder heeft terecht belang gehecht aan het onderzoek van Bureau Documenten, waaruit volgt dat de overgelegde doopakte een kleurenkopie en geen origineel document is en dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. [6] Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de overgelegde kopieën van het vluchtelingendocument en de identiteitskaart van de gestelde moeder van eiser geen betrekking hebben op de persoon van eiser. De persoonsgegevens van eiser staan hierop immers niet vermeld. Ook zijn dit kopieën die verweerder niet op echtheid en authenticiteit kan laten onderzoeken. Aangezien de juistheid van de inhoud van de overgelegde documenten niet kan worden vastgesteld, maakt de omstandigheid dat de gegevens van de gestelde moeder van eiser op het vluchtelingendocument en de identiteitskaart overeenkomen met de gegevens die bij moeder vermeld staan op de doopakte nog niet dat deze vrouw de moeder van eiser is en dat eiser de persoon is die hij stelt te zijn.
5.2.
Ten aanzien van de overgelegde getuigenverklaring, het opstarten van een verificatieonderzoek bij de UNHCR en het vragen van een nationaliteitsverklaring bij de Eritrese ambassade heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze stukken ook niet maken dat niet langer uitgegaan kan worden van de gegevens in EU-Vis. Het opstarten van een verificatieonderzoek maakt, zoals verweerder terecht stelt, namelijk nog niet dat eiser de Eritrese nationaliteit heeft. Hetzelfde geldt voor het benaderen van de Eritrese ambassade en het daar opvragen van een nationaliteitsverklaring. Verder blijkt uit de getuigenverklaringen waarin eisers gestelde persoonsgegevens worden bevestigd niet waarop deze verklaringen zijn gebaseerd en wat de relatie tussen eiser en deze getuigen is. De rechtbank volgt niet dat verweerder eiser om een nadere toelichting van de getuigenverklaring had moeten vragen maar vindt dat het aan eiser is om de door hem overgelegde getuigenverklaring zelf nader toe te lichten. De stelling van eiser in beroep dat de getuigen buurtgenoten en een peetoom van hem zijn, vindt de rechtbank zonder nadere stukken ter onderbouwing onvoldoende om uit te gaan van inhoud van deze verklaring.
5.3.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn kennis over het gestelde herkomstgebied en over de dienstplicht in Eritrea (zijn asielrelaas) zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ook niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze informatie kan eiser immers ook via algemeen toegankelijke bronnen achterhalen. Hoewel eiser met het juist beantwoorden van de herkomstvragen aannemelijk heeft gemaakt dat hij bekend is met deze regio in Eritrea, betekent dit op zichzelf niet dat hij ook de Eritrese nationaliteit heeft. Bovendien heeft verweerder eiser ten aanzien van de militaire dienstplicht kunnen tegenwerpen dat hij in het aanmeldgehoor heeft aangegeven dat hij niet weet hoe de militaire dienstplicht in zijn werk gaat en dat hij hierover eigenlijk niet veel weet. De omstandigheid dat eiser wel over enige kennis beschikt, heeft verweerder dan ook niet ten onrechte onvoldoende gevonden om op grond daarvan geloofwaardig te achten dat eiser de Eritrese nationaliteit heeft en ook afkomstig is uit Eritrea.
5.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat aan hem niet toegerekend kan worden dat hij geen documenten heeft en dat verweerder daarom gehouden was om nader onderzoek te verrichten. Daartoe is van belang dat de verklaringen van eiser niet overeenkomen met wat overigens bekend is over zijn identiteit en nationaliteit, namelijk de persoonsgegevens uit EU-Vis. [7] Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat een taalanalyse geen uitsluitsel over de identiteit en nationaliteit van eiser geeft. Het feit dat een taalanalist of iemand die Tigrinya als zijn moedertaal heeft mogelijk aan het accent van eiser kan afleiden uit welke regio hij afkomstig is, maakt nog niet dat daarmee de nationaliteit en identiteit van eiser aannemelijk is. [8] Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een DNA-onderzoek tussen eiser en zijn gestelde moeder op te starten. Zelfs al zou uit dit onderzoek afgeleid worden dat deze vrouw en eiser familie van elkaar zijn, dan is hiermee de identiteit en nationaliteit van eiser en/of zijn moeder niet gegeven. De persoonsgegevens van eiser en zijn gestelde moeder zijn immers niet onderbouwd met echte en authentiek bevonden documenten. Verweerder heeft daarom in redelijkheid geen nader onderzoek hoeven verrichten en heeft van de in EU-Vis geregistreerde geboortedatum en nationaliteit van eiser mogen uitgaan.
Vrees voor vervolging in Ethiopië
6. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder ervan uitgaat dat eiser een etnisch Tigreeër is. Ter zitting heeft verweerder dit bevestigt. Vast staat daarom dat eiser behoort tot een groep die als risicogroep is aangemerkt in het geldende landenbeleid ten aanzien van Ethiopië. [9] Dit betekent dat eiser met geringe indicaties aannemelijk kan maken dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser hierin niet is geslaagd, omdat hij in zijn nader gehoor heeft verklaard dat hij persoonlijk in Ethiopië geen problemen heeft gehad. Verweerder miskent hiermee echter dat de algemene situatie in Ethiopië destijds anders was en dat de situatie voor etnisch Tigreeërs zoals eiser als gevolg van het gewapend conflict in de regio Tigray dermate is verslechterd dat hij deze groep mensen als een risicogroep heeft aangemerkt. In zijn beroepsgronden wijst eiser op de ervaringen van zijn moeder in Ethiopië en verwijst hij ook naar algemene landeninformatie van VluchtelingenWerk Nederland over de situatie voor etnisch Tigreeërs in Ethiopië. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vrees van eiser voor vervolging in Ethiopië niet voldoende heeft onderzocht en niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiser, gelet op het gewijzigde landenbeleid ten aanzien van Ethiopië, aanvullend te horen over wat hem in Ethiopië te wachten staat dan wel een aanvullend voornemen uit te brengen waarop eiser met een zienswijze had kunnen reageren.
Afwijzing als kennelijk ongegrond
7. De rechtbank vindt het niet ondenkbaar dat eiser zich heeft vergist en niet wist dat hij een kopie van een doopakte aan verweerder overlegde. Daarbij is van belang dat het hier om een kleurenkopie gaat. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser hem doelbewust heeft geprobeerd te misleiden over zijn identiteit of nationaliteit door een vals document te overleggen. Dat eiser een kopie heeft overgelegd, betekent immers nog niet dat de originele doopakte vals is. Nu verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van misleiding vanwege het overleggen van een vals document, had verweerder de aanvraag van eiser niet als kennelijk ongegrond mogen afwijzen.
Conclusie
8. Gelet op hetgeen onder 6. en 7. is overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigen vanwege strijd met het in artikel 3:2 van de Awb [10] neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde motiveringsbeginsel, voor zover het ziet op de motivering dat eiser in Ethiopië geen gegronde vrees voor vervolging heeft en de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen. Voor het overige laat de rechtbank het bestreden besluit in stand. De rechtbank ziet, gelet op de door verweerder nog te maken beoordeling van de vraag of eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft in Ethiopië, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte(re) afdoening van het geschil zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). [11] Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de motivering dat eiser in Ethiopië geen gegronde vrees voor vervolging heeft en voor zover de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
3.In de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
4.Eiser verwijst naar een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 19 november 2021 met bijhorende bijlagen en de ervaringen van zijn moeder in Ethiopië.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:661).
6.Verklaring van onderzoek van 4 juni 2021.
7.Zie het beleid in paragraaf C1/4.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
8.Eiser verwijst in zijn beroepsgronden van 9 september 2021 tegen het eerdere afwijzende besluit van 25 augustus 2021 naar een artikel van C. Fitzgerald ‘More on Phonological Variation in Tigrinya’ uit 2003 en naar een e-mail van expert Girma A. Demeke aan VluchtelingenWerk Nederland van 23 juli 2014.
9.Paragraaf C7/14.3.2. van de Vc 2000.
10.Algemene wet bestuursrecht.
11.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.