ECLI:NL:RBDHA:2022:7568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
SGR 21/3437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor woontoren aan Maanplein 110 en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die is verleend voor het realiseren van een woontoren aan het Maanplein 110. De vergunning is verleend aan BRECOD Den Haag Maanplein II B.V. voor de bouw van een woontoren van 73,1 meter hoog, met 183 woningen, 300 m2 detailhandel, 299 m2 maatschappelijke dienstverlening en een parkeergarage. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, is niet als belanghebbende aangemerkt door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser, gezien de afstand van 260 meter tot het bouwplan en het beperkte zicht op de woontoren, geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van het bouwproject. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat hij wel degelijk belanghebbende is, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3437

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
BRECOD Den Haag Maanplein II B.V.te Nijkerk, vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. A. Franken van Bloemendaal).

Inleiding

Bij besluit van 11 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan BRECOD Den Haag Maanplein II B.V. (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een woontoren van 73,1 meter hoog met hierin 183 woningen,
300 m2 detailhandel, 299 m2 maatschappelijke dienstverlening en een parkeergarage ter plaatse van Maanplein 110 alsmede het uitbreiden van een parkeergarage aan
Maanplein 128 tot en met 133 te Den Haag.
Bij besluit van 24 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [A] . Namens vergunninghoudster is verschenen [B] , bijgestaan door de gemachtigde. Het beroep is gezamenlijk behandeld met de zaken met zaaknummers SGR 21/4800 en SGR 21/5637, waarin de rechtbank vandaag eveneens uitspraak doet.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. In deze zaak ligt de vraag voor of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat eiser volgens verweerder niet als belanghebbende bij het primaire besluit kan worden aangemerkt, omdat zijn woonadres hemelsbreed 260 meter verwijderd is van de locatie van het bouwplan en eiser hierop geen direct zicht heeft.
Het standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het door de Adviescommissie bezwaarschriften bij brief van 1 februari 2021 aan hem gerichte verzoek om toe te lichten waarom het primaire besluit hem rechtstreeks in zijn belangen treft, was volgens eiser niet gemotiveerd en onbegrijpelijk. Eiser had in zijn bezwaarschrift namelijk al toegelicht waarom hij belanghebbende was. Pas in het bestreden besluit is een motivering gegeven, terwijl die volgens eiser al in de brief van 1 februari 2021 had moeten staan. Voorts heeft verweerder nagelaten te onderzoeken of eiser belanghebbende is. Eiser stelt dat hij wel direct zicht heeft op de te realiseren woontoren. Hoewel de huidige kastanjebomen het zicht in de zomer verminderen, worden deze op korte termijn gekapt. De bomen die hiervoor in de plaats komen, zijn veel minder hoog. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de woontoren kan volgens eiser voorts niet worden uitgesloten dat het bouwplan nadelige gevolgen zal hebben voor zijn woonsituatie. Dit betekent dat eiser rechtstreeks wordt geraakt in zijn belangen. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank om duidelijkheid te verstrekken over de vraag of het belanghebbendebegrip in de Omgevingswet ruimer geïnterpreteerd zal worden.
Wat is het wettelijk kader?
4. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Daarnaast is op deze zaak de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. Uitgangspunt is dat degene die feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteiten die een besluit mogelijk maakt, belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit, en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
6. Niet in geschil is dat de afstand van de woning van eiser tot het bouwplan ongeveer 260 meter bedraagt. Tussen zijn woning en het bouwplan bevinden zich onder meer bomen en bebouwing. Dat deze bomen gekapt zullen worden is niet gebleken. Mede naar aanleiding van de toelichting die partijen ter zitting hebben gegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser vanuit zijn woning zeer beperkt zicht heeft op het bouwplan. Slechts de bovenste paar meter van dit bouwplan zijn voor eiser zichtbaar. Gelet op dit zeer beperkte zicht en de afstand van de woning van eiser tot het bouwplan, ondervindt eiser naar het oordeel van de rechtbank van het bouwplan geen gevolgen van enige betekenis. De afstand tussen het bouwplan en de woning van eiser brengt verder met zich dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn ter zitting ingenomen stelling dat zijn privacy geschonden zal worden door inkijk in zijn woning of tuin.
De door eiser opgeworpen vraag of het belanghebbendebegrip onder de Omgevingswet een ruimere definitie zal kennen, valt buiten de omvang van dit geding nu de Omgevingswet nog niet in werking is getreden.
7. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eiser niet is aan te merken als belanghebbende.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en mr. C.T. Aalbers, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos en mr. K.A. Linthout, griffiers. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het niet eens bent met de uitspraak. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:51.