In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een woontoren aan het Maanplein 110 te Den Haag. De vergunninghoudster had op 11 december 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een woontoren van 73,1 meter hoog, met 183 woningen en commerciële voorzieningen. Tegen deze vergunning zijn door meerdere personen bezwaren ingediend, waarna de gemeente het besluit om de vergunning te verlenen in stand heeft gelaten. De eisers, die zich benadeeld voelden door de vergunning, hebben beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat artikel 7.2.2, onder a, sub 1 van de planregels niet onverbindend is, maar dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de woontoren als hoogteaccent kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de planregel onvoldoende duidelijkheid biedt over de toegestane bouwhoogtes en dat de verwijzing naar de beleidsregel 'ruimtelijke kwaliteit' niet voldoende houvast biedt. Daarnaast heeft de rechtbank artikel 7.2.2, onder b, van de planregels onverbindend verklaard, omdat deze bepaling in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers in hun proceskosten moeten worden vergoed.