ECLI:NL:RBDHA:2022:7523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL21.20057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse vrouw afgewezen; rechtbank oordeelt over zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken in besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw. Eiseres had op 21 januari 2021 een asielaanvraag ingediend, waarin zij stelde dat zij tijdens haar huwelijk was mishandeld door haar ex-echtgenoot en dat zij na de scheiding herhaaldelijk werd lastiggevallen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 29 november 2021 afgewezen, omdat hij geen aanleiding zag om de asielvergunning te verlenen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en er was een tolk aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit en de mishandeling van eiseres geloofwaardig achtte, maar dat hij ten onrechte had geconcludeerd dat eiseres geen reëel risico op ernstige schade liep bij terugkeer naar Iran. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet adequaat had gereageerd op het beroep van eiseres op het traumatabeleid en dat hij onvoldoende had gemotiveerd waarom de Iraanse autoriteiten bescherming zouden bieden.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit gebrekkig was gemotiveerd en dat er verschillende zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken waren. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20057

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. B. Wegelin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

ProcesverloopBij besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Farjadnia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geb. datum] 1989 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 21 januari 2021 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij tijdens haar huwelijk is mishandeld door haar toenmalige echtgenoot. Na de scheiding is eiseres herhaaldelijk lastiggevallen door haar ex-echtgenoot. Ook heeft hij tevergeefs een poging ondernomen om eiseres aan te vallen door zuur in haar gezicht te laten gooien. Naar aanleiding van dit incident heeft eiseres besloten om Iran te verlaten. Eiseres vreest dat zij bij terugkeer weer het risico zal lopen op (soortgelijke) wraakacties van haar ex-echtgenoot.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Ook de mishandeling tijdens het huwelijk en het herhaaldelijk lastigvallen na de scheiding door haar ex-echtgenoot acht verweerder geloofwaardig. Verweerder ziet echter geen aanleiding om de gevraagde asielvergunning aan eiseres te verlenen, nu het huwelijk met haar voormalige echtgenoot is geëindigd en eiseres bij voorkomende problemen de bescherming kan inroepen van de Iraanse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze niet bereid zijn op te treden. Uit het relaas van eiseres volgt immers dat eiseres zowel voor als na de scheiding herhaaldelijk en met succes de hulp van de Iraanse autoriteiten heeft ingeschakeld. Eiseres heeft geen aangifte gedaan van de mislukte zuuraanval. Ook als eiseres vreest dat haar voormalige echtgenoot haar bij terugkeer naar Iran opnieuw zal proberen haar met zuur aan te vallen, kan zij daartegen de bescherming inroepen van de autoriteiten. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij vluchteling is dan wel in Iran een reëel risico loopt op ernstige schade.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe in beroep het volgende aan. Ten eerste wijst eiseres erop dat verweerder geloofwaardig acht dat zij tijdens haar huwelijk is mishandeld en na de scheiding het doelwit is geweest van een mislukte zuuraanval. Verweerder miskent daarom dat de bewijslast dat eiseres na terugkeer naar Iran niet opnieuw het slachtoffer wordt van ernstige schade, bij verweerder ligt. Verder is verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op haar beroep op het traumatabeleid, zoals uitdrukkelijk naar voren gebracht in de zienswijze op het eerste voornemen. Ook is verweerder ten onrechte niet ingegaan op de door eiseres bij zienwijze overgelegde informatie over geweld tegen vrouwen in Iran. Verweerder miskent dan ook dat de Iraanse politie weliswaar langs kwam als eiseres door haar ex-echtgenoot werd lastiggevallen, maar dat deze nooit effectieve bescherming heeft geboden door over te gaan tot arrestatie, ondervraging dan wel vervolging van haar ex-echtgenoot. Nu uit de door eiseres overgelegde landeninformatie blijkt dat de positie van de vrouw in het Iraanse rechtssysteem zeer zwak is, werpt verweerder ten onrechte tegen dat zij geen aangifte heeft gedaan van de mislukte zuuraanval.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De beroepsgronden richten zich niet tegen het oordeel van verweerder dat eiseres geen verdragsvluchteling is. In geschil is uitsluitend of eiseres bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade.
Het traumatabeleid
5. Op grond van het traumatabeleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), kan een vreemdeling die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en op grond van de psychologische problematiek als gevolg daarvan niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de zienswijze op het eerste voornemen uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op dit beleid. Nu verweerder daarop in het bestreden besluit niet heeft gereageerd, is alleen daarom al sprake van een gebrek in de motivering. Dat verweerder, zoals ter zitting is aangevoerd, het eerste voornemen heeft ingetrokken en door het tweede heeft vervangen, leidt niet tot een ander oordeel omdat die intrekking niet met zich brengt dat aan de inhoud van de tegen het eerste voornemen gerichte zienswijze geen betekenis meer toekomt. Deze beroepsgrond kan desondanks niet slagen omdat niet in geschil is dat de gebeurtenissen waarop eiseres zich in dit verband beroept, zijn veroorzaakt door haar voormalige echtgenoot en niet, zoals op grond van het beleid van verweerder voor het verlenen van een vergunning is vereist, door de autoriteiten, dan wel door een politieke of militante groepering waartegen de overheid niet in staat of bereid is bescherming te bieden.
Het risico op ernstige schade
7. Zoals hiervoor is overwogen acht verweerder geloofwaardig dat eiseres gedurende haar huwelijk door haar (toenmalige) echtgenoot is mishandeld en dat deze eiseres na de scheiding lastig heeft gevallen. Dit betekent dat verweerder, zoals ook ter zitting desgevraagd is bevestigd, ook geloofwaardig acht dat haar voormalige echtgenoot heeft geprobeerd om eiseres aan te vallen door zuur in haar gezicht te laten gooien. Verweerder heeft niet bestreden dat deze bejegening van eiseres, te weten het huiselijk geweld en de mislukte zuuraanval, kwalificeert als (bedreiging met) ernstige schade. Dit is daarom niet in geschil. Wel in geschil is of, zoals verweerder stelt, eiseres tegen een eventueel nog bestaand risico op ernstige schade bescherming kan verkrijgen van de Iraanse autoriteiten waardoor dit risico niet (langer) als reëel kan worden aangemerkt.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] blijkt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient verweerder informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Als verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk, dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. [3]
9. Verder overweegt de rechtbank dat wanneer een vreemdeling in het verleden is blootgesteld aan (rechtstreekse bedreiging met) ernstige schade, dit op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Vw een duidelijke aanwijzing is dat het risico op ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. De rechtbank volgt daarom het betoog van eiseres dat dat de bewijslast voor de stelling dat zij bij terugkeer naar Iran niet nog eens aan ernstige schade wordt blootgesteld bij verweerder is komen te liggen. [4] Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, eiseres zowel tijdens als na het huwelijk door de Iraanse autoriteiten is geholpen, betekent tegen die achtergrond niet dat het risico op ernstige schade in de toekomst niet reëel is, al was het maar omdat niet in geschil is dat de tussenkomst van de autoriteiten tijdens het huwelijk, wat daarvan verder zij, de mishandelingen niet heeft voorkomen en deze, nadat het huwelijk was ontbonden, de voormalige echtgenoot kennelijk ook niet heeft weerhouden van zijn voornemen eiseres aan te vallen.
10. Zoals ter zitting aan partijen is voorgehouden, heeft de rechtbank bovendien kennis genomen van het algemeen ambtsbericht over Iran van februari 2021. Daarin wordt eerwraak omschreven als een gewelddadige actie die is gericht op het vermoorden van een familielid, die vaak wordt uitgevoerd door een familielid om de familie-eer te zuiveren die is aangetast door - verdenking van - een bepaalde daad van een ander familielid. Volgens het ambtsbericht is echtscheiding één van de situaties die de familie-eer kunnen aantasten. [5] Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet onderkend dat de poging van haar voormalige echtgenoot om eiseres door middel van een zuuraanval te verminken of zelfs te vermoorden, aan alle kenmerken van eerwraak volgens deze omschrijving voldoet. Daardoor heeft verweerder, alvorens te concluderen dat eiseres zich voor bescherming tegen een mogelijke nieuwe aanval tot de Iraanse autoriteiten kan wenden, ten onrechte niet onderzocht of de Iraanse autoriteiten in het algemeen voldoende bescherming bieden tegen eergerelateerd geweld tegen vrouwen. Dat klemt te meer omdat uit het hiervoor aangehaalde ambtsbericht blijkt dat het in de verslagperiode aan wettelijke beschermingsmogelijkheden tegen deze vorm van geweld ontbrak. [6] Ook in het meest recente algemeen ambtsbericht over Iran (van mei 2022) staat dat het aan voldoende beschermingsmogelijkheden tegen eergerelateerd geweld ontbreekt en dat het maar weinig voorkomt dat de autoriteiten optreden als een vrouw om bescherming verzoekt. [7] Verweerder heeft deze informatie ten onrechte niet in zijn beoordeling betrokken. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. De enkele constatering van verweerder dat de Iraanse wetgever strenge wetgeving heeft aangenomen tegen daders van zuuraanvallen leidt niet tot een ander oordeel, omdat daaruit evenmin volgt dat de autoriteiten in een concreet geval bereid zijn op te treden om een dreigende aanval te voorkomen.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij van de mislukte zuuraanval geen aangifte heeft gedaan bij de Iraanse politie. De enkele mogelijkheid om aangifte te doen betekent in de eerste plaats nog niet dat ook daadwerkelijk bescherming wordt verkregen. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat, volgens het relaas van eiseres, haar voormalige echtgenoot de zuuraanval heeft beraamd door een jongen tegen betaling op te dragen zuur in het gezicht van eiseres te gooien. Deze jongen had daar eerst mee ingestemd, maar kreeg later spijt waarna hij zijn moeder op de hoogte heeft gesteld, die vervolgens eiseres heeft gewaarschuwd. [8] Eiseres heeft verder verklaard dat zij van dit incident aangifte wilde doen, maar dat zij daarvan heeft afgezien omdat de moeder van de jongen weigerde te getuigen, waardoor eiseres onvoldoende bewijs had voor een aangifte. [9] Namens eiseres is, ter onderbouwing van het standpunt dat het doen van aangifte onder die omstandigheden geen zin had, en met verwijzing naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland, gewezen op de sterk achtergestelde positie van vrouwen in het Iraanse rechtssysteem. Deze positie komt bijvoorbeeld tot uiting in het feit dat voor een aangifte van huiselijk geweld, de verklaring van tenminste twee mannelijke getuigen is vereist. Daarnaast constateert de rechtbank dat ook in het hiervoor aangehaalde ambtsbericht van mei 2022 melding wordt gemaakt van Iraanse wetgeving waaruit volgt dat vrouwen bij bepaalde misdrijven niet als getuige kunnen optreden en bij andere misdrijven de getuigenis van twee vrouwen gelijk staat een de getuigenis van één man. [10] Verweerder heeft deze informatie niet in zijn beoordeling betrokken, maar desondanks overwogen dat niet is gebleken dat het doen van aangifte voor eiseres bij voorbaat zinloos was. Ook dit onderdeel van het bestreden besluit is daarom gebrekkig gemotiveerd.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit verschillende zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken,. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-
(
duizendvijfhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.Z.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2087.
4.Zie hiervoor ook Werkinstructie 2014/10, paragraaf 4.1.
5.Algemeen ambtsbericht over Iran van februari 2021, p. 64
6.Idem, p. 65.
7.Algemeen ambtsbericht over Iran van mei 2022, p. 49.
8.Verslag nader gehoor, p. 7.
9.Verslag nader gehoor, p. 14.
10.Algemeen ambtsbericht over Iran van mei 2022, p. 46.