In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2022 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], naar Spanje. De vader, [Y], had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de kinderen, die zonder zijn toestemming naar Nederland waren gebracht door de moeder, [X]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overbrenging van de kinderen naar Nederland ongeoorloofd was, aangezien de vader het gezag over de kinderen uitoefende en geen toestemming had gegeven voor de verhuizing.
De rechtbank heeft echter ook overwogen dat er sprake was van verzet van de oudste minderjarige, [voornaam minderjarige 1], tegen terugkeer naar Spanje. De rechtbank heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zich in een ondragelijke toestand zouden bevinden als zij van hun moeder en hun broers en zussen zouden worden gescheiden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de teruggeleiding van de kinderen naar Spanje niet in hun belang zou zijn, en heeft het verzoek van de vader tot teruggeleiding afgewezen.
De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader om voorlopige voogdij en kostenvergoeding afgewezen. De bijzondere curator is benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen, en de rechtbank heeft bepaald dat de werkzaamheden van de bijzondere curator eindigen indien er geen hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.