ECLI:NL:RBDHA:2022:7402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
09/767244-21; 09/777011-20 (t.t.z.gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag en schuldwitwassen in context van rivaliserende jeugdbendes

Op 21 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een steekpartij op 6 mei 2021 in Den Haag. De verdachte, samen met medeverdachten, werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en schuldwitwassen van een scooter. Tijdens de confrontatie tussen rivaliserende jeugdbendes werd [slachtoffer 1] meerdere keren met een mes gestoken, wat leidde tot levensbedreigende verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de steekpartij, ondanks dat hij ontkende direct betrokken te zijn geweest. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, gezien de nauwe samenwerking met zijn medeverdachten en het gebruik van geweld met messen. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan schuldwitwassen, omdat hij een scooter voorhanden had waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 400 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uur. De rechtbank benadrukte de zorg over het toenemende messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende geweldsincidenten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/767244-21; 09/777011-20 (t.t.z.gev.)
Datum uitspraak: 21 juli 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]
op dit moment uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 augustus 2021, 21 maart 2022 en
4 juli 2022 (regie dan wel pro forma) en 7 juli 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. S.M. Hoogenraad naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/767244-21 (dagvaarding I):
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of oor en/of gezicht en/of het lichaam heeft gestoken van die [slachtoffer 1] en/of
- heeft geschopt en/of geslagen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [locatie 4] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] ,
welk geweld bestond uit het:
- slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- dreigen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- vastpakken en/of vasthouden en/of tegenhouden van die [slachtoffer 1] en/of
- een of meerdere malen (met kracht) steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of oor en/of het gezicht, althans (in de richting van) het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in rug en/of oor en/of gezicht, althans in het lichaam voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Parketnummer 09/777011-20 (dagvaarding II):
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2020 tot en met 19 januari 2020 te Den Haag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen van één of meerdere voorwerpen (te weten een scooter en/of kentekenplaat toebehorend aan [slachtoffer 2] en/of een kentekenplaat toebehorend aan [slachtoffer 3] en/of een scooter en/of kentekenplaat toebehorend aan [slachtoffer 4] en/of een kentekenplaat toebehorend aan [slachtoffer 5] ), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze
voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 6 mei 2021, kort voor 19:00 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een steekpartij op [locatie 4] in Den Haag, waarbij een jongen (behorende bij een groep jongeren) zou zijn aangevallen door een andere groep jongeren.
Ter plaatse trof een verbalisant het slachtoffer aan op een nabijgelegen parkeerplaats op [locatie 1] . Het slachtoffer bleek later te zijn genaamd [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ). [slachtoffer 1] lag op de grond. Hij had zijn ogen open, maar was niet aanspreekbaar. Uiteindelijk is gebleken dat [slachtoffer 1] als gevolg van een steekpartij verschillende verwondingen heeft opgelopen. Er was sprake van meervoudig steekletsel, (onder meer) in de rug, welk letsel ernstig en levensbedreigend was, namelijk een grote (8 cm) beschadiging van de lever, tweemaal scheuring van de middenrifspier (diafragma) een hematothorax (met bloed gevulde borstholte) met pneumothorax (klaplong). Tot slot is er een snijverwonding aan het linkeroor vastgesteld. Voor deze letsels was direct chirurgisch ingrijpen noodzakelijk, welke operaties op dezelfde dag nog plaatsvonden in het HMC Westeinde ziekenhuis.
Op basis van signalementen en de vermoedelijke vluchtroute van de daders werden omstreeks 19:15 uur de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op [locatie 2] te Rijswijk op heterdaad aangehouden. Een drietal andere medeverdachten werden na politieonderzoek op latere momenten (buiten heterdaad) aangehouden. Een laatste verdachte geïdentificeerd in het politieonderzoek (“ 30Duster ” genaamd), [slachtoffer onderzoek Foxtrot21] , bleek later diezelfde avond slachtoffer van een dodelijke steekpartij op [locatie 3] in Den Haag te zijn geworden.
[slachtoffer 1] heeft na het incident niets willen verklaren aan de politie en ook heeft hij geen aangifte willen doen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben allen ontkend [slachtoffer 1] te hebben gestoken. De verdachte en zijn medeverdachten hebben op verschillende wijze betrokkenheid ontkend en/of hebben in hoofdzaak gezwegen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord dan wel poging tot doodslag door [slachtoffer 1] te steken dan wel aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] . Dit feit is ten laste gelegd onder dagvaarding I.
Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van scooters en kentekenplaten in de periode van 5 januari 2020 tot en met 19 januari 2020, zoals ten laste is gelegd onder dagvaarding II.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot dagvaarding I gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, in die zin dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Ook ten aanzien van dagvaarding II heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
Vrijspraak poging tot moord
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachte rade om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De verdachte zal dan ook – zonder nadere motivering – worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast.
Een afspraak tussen twee groepen jongeren
Twee groepen zijn op 6 mei 2021, iets voor 19:00 uur, nadat daartoe een afspraak was gemaakt, de confrontatie met elkaar aangegaan onder de glazen overkapping op [locatie 4] in Den Haag. Uit groepschats blijkt dat van de kant van [slachtoffer 1] het voornemen bestond om meerdere messen mee te nemen naar de afspraak. [1] De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van deze afspraak en dat ook personen van ‘zijn groep’ aanwezig zouden zijn, gelet op het bericht dat hij ( [bijnaam] ) op 5 mei 2021 om 23:58 aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verzonden. Ten slotte zijn op de telefoon van verdachte videobestanden gevonden gedateerd 6 mei 2021 (slechts korte tijd voor het steekincident), waarop de verdachte door een verbalisant wordt herkend en waarop hij een mes toont.
Het opereren van de groep van de verdachte, voor tijdens en na het steekincident
Uit de camerabeelden blijkt dat de groep van [slachtoffer 1] uit zeven personen bestaat en dat zij zich om 18:46 uur hebben verzameld onder de glazen overkapping. De groep van de verdachte bestaat eveneens uit zeven personen en zij kwamen om 18:52 uur ter plaatse. Te zien is dat de verdachte meteen op [slachtoffer 1] afloopt en dat [slachtoffer 1] zich daardoor steeds verder naar achteren en naar het midden van de straat begeeft. Vervolgens lopen alle zeven personen van de groep van de verdachte in de richting van [slachtoffer 1] . De verdachte maakt een snelle beweging in de richting van [slachtoffer 1] alsof hij iets wil doen, maar houdt direct in. [slachtoffer 1] doet hierop nog een paar stappen achteruit. De personen van de groep van de verdachte blijven [slachtoffer 1] volgen totdat op enig moment, om 18:55 uur, beide groepen rechts de hoek omgaan en uit het zicht van de camera’s verdwijnen.
Verschillende personen zijn getuige geweest van de steekpartij die vervolgens heeft plaatsgevonden. Op basis van de verklaringen van deze getuigen stelt de rechtbank vast dat, nadat de twee groepen uit het zicht van de camera’s verdwenen, de groep van de verdachte [slachtoffer 1] is blijven achtervolgen tot het moment dat deze een mes trok. Vanuit de groep van de verdachte werden hierop ook, door meerdere personen, messen getrokken en werd [slachtoffer 1] door hen omsingeld en aangevallen. Hierbij is [slachtoffer 1] dus meerdere keren gestoken in (onder meer) zijn rug en bij zijn oor. Nadat een getuige met zijn auto op [slachtoffer 1] en de groep is ingereden om [slachtoffer 1] te ontzetten, renden zij allen weg.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat alle zeven personen van de groep van de verdachte om 18:57 uur, twee minuten nadat beide groepen uit het zich van de camera’s zijn gelopen, over [locatie 4] richting [locatie 5] rennen. Op de camerabeelden van [locatie 5] is te zien dat een aantal personen voorwerpen vasthebben gelijkend op messen. De groep rent vervolgens over het bruggetje van [locatie 5] naar [locatie 6] richting [locatie 7] . De groep verschijnt even later rennend op [locatie 8] en [locatie 9] . Op [locatie 8] heeft de verdachte een mes onder een geparkeerde auto gelegd en [medeverdachte 2] heeft op [locatie 9] een mes in een plantenbak gestopt. Hierna valt de groep uit elkaar, sommigen rennen richting [locatie 2] en anderen richting [locatie 10] .
De verdachte en zijn medeverdachten dragen voor het merendeel van de tijd, met name rond de confrontatie, capuchons en mondkapjes, kennelijk om herkenning te voorkomen.
De verdachte liep in de vluchtende groep met een mes in zijn hand
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel aanwezig is geweest bij de confrontatie, dat hij ook een mes bij zich had, maar dat hij geen directe betrokkenheid heeft gehad bij de steekpartij. De rechtbank acht deze verklaring, waarbij hij zich buiten de groep en het incident lijkt te willen plaatsen, niet geloofwaardig. Daartoe wordt overwogen dat uit de camerabeelden na het incident blijkt dat de verdachte, aanvankelijk voorop rennend, samen met de groep van zeven personen is weggevlucht en steeds bij die groep is gebleven. Daarbij had hij, net als de meeste van de medeverdachten, een mes in de hand. Verdachte heeft dit mes op zijn vlucht onder een auto gelegd om het, zoals hij ter zitting heeft verklaard, te verstoppen. Door getuigen van de steekpartij is verklaard dat door meerdere personen uit de groep van de verdachte een mes werd getrokken voordat [slachtoffer 1] werd aangevallen. Dit alles in onderlinge samenhang bezien en mede gelet op het feit dat de verdachte hieromtrent geen vragen heeft willen beantwoorden, maakt dat de rechtbank er vanuit gaat dat de verdachte ten tijde van het incident een mes bij zich had en dat hij dat op enig moment daadwerkelijk heeft getrokken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het procesdossier niet vastgesteld kan worden wie [slachtoffer 1] daadwerkelijk heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte - mede gelet op het voorgaande - zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag of openlijk geweld. Allereerst zal worden besproken of er sprake is van medeplegen.
Medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daaromtrent het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat de onderhavige afspraak is gemaakt naar aanleiding van een conflict tussen rivaliserende jeugdbendes. Naar algemene ervaringsregels is naar het oordeel van de rechtbank in dergelijke gevallen de kans aanmerkelijk dat jongeren bewapend met messen elkaar treffen. Daar had de verdachte in dit geval rekening mee moeten houden, zo hij het al niet expliciet van zijn medeverdachten wist. De verdachte heeft dus zelf ook een mes meegenomen. Uiteindelijk blijkt uit het dossier ook zonneklaar dat beide groepen zich met meerdere messen hadden bewapend: deze zijn later (deels) teruggevonden op vluchtroutes (waaronder dat van verdachte). Kortom, een eerste element in de nauwe en bewuste samenwerking is het door verdachte en medeverdachten meenemen van messen naar de afspraak met [slachtoffer 1] . Vervolgens blijkt uit de bewijsmiddelen een tweede element van de nauwe en bewuste samenwerking: de groep van de verdachte heeft [slachtoffer 1] samen een bepaalde richting op gedreven, tot het moment dat deze een mes trok. Uit de bewijsmiddelen volgt dat vanuit de groep van de verdachte hierop ook door meerdere personen messen werden getrokken en dat [slachtoffer 1] door hen werd omsingeld en aangevallen. Hierbij is [slachtoffer 1] meerdere keren gestoken, (onder meer) in zijn rug en bij zijn oor. Een derde element van de nauwe bewuste samenwerking is dat, zoals hiervoor reeds werd overwogen, de verdachte en zijn medeverdachten na het steken op hetzelfde moment en in dezelfde richting zijn weggerend. Sowieso volgt uit de bewijsmiddelen dat de groep van de verdachte voor, tijdens en na het incident qua samenstelling steeds dezelfde is geweest en dat zij zich allen op een zodanige manier hadden gekleed dat herkenning zou worden bemoeilijkt.
De rechtbank concludeert dan ook dat er sprake is geweest van gelijktijdigheid van handelen zowel voor, tijdens als na het steekincident. Deze gelijktijdigheid van handelen draagt naar haar uiterlijke verschijningsvorm het karakter van een samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake is geweest van een gezamenlijke aanval, waarbij de verdachte en de medeverdachten zich van elkaars geweldshandelingen bewust moeten zijn geweest. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat geen enkele getuige heeft verklaard dat iemand zich ten tijde van de aanval op [slachtoffer 1] heeft onttrokken. De rechtbank is tevens van oordeel dat de verdachte en de medeverdachten complementerende geweldshandelingen hebben verricht, waarbij zij ieder een significante en vrijwel inwisselbare rol hebben gehad. Het voorgaande getuigt van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om het slachtoffer met messen te steken, dat er sprake is van medeplegen.
Tegen de achtergrond van het voorgaande dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten moet worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag?
Het slachtoffer is gestoken in (onder meer) de rug waarbij hij ernstige en levensbedreigende inwendige verwondingen heeft opgelopen in de borstholte en in de buik. Het kan niet anders dan dat dit met een mes van aanzienlijke grootte is gebeurd. Daarnaast heeft het slachtoffer een snijverwonding aan het oor opgelopen. Door een persoon met een mes (van aanzienlijke grootte) te steken in (onder meer) de rug aanvaard je de aanmerkelijke kans dat je die persoon daarmee dodelijk raakt. In het onderhavige geval zijn de messteken op plaatsen in het lichaam toegediend waar zich vitale organen en belangrijke aderen bevinden. Het is een algemene ervaringsregel dat deze delen van het lichaam dusdanig kwetsbaar zijn dat de aanmerkelijke kans bestaat dat wanneer hier wordt gestoken, dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Conclusie
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
Dagvaarding II
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 19 januari 2020 een voorwerp, te weten een scooter, voorhanden heeft gehad die van enig misdrijf, te weten diefstal, afkomstig was. Hierdoor is een vermoeden van witwassen ontstaan jegens de verdachte en mag van hem worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor hetgeen bij hem is aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij de scooter ter reparatie van een kennis had gekregen. Bij gebrek aan enige ondersteuning van deze verklaring is deze verklaring niet aannemelijk geworden. De verdachte was zich bovendien bewust van het feit dat het slot van de scooter was uitgeboord: een situatie die kenmerkend is voor gestolen bromfietsen en scooters. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, in die zin dat de verdachte de scooter voorhanden heeft gehad terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van enig misdrijf afkomstig was.
Met betrekking tot de scooter van [slachtoffer 4] en de kentekenplaten die in de kelderbox zijn aangetroffen, overweegt de rechtbank dat op basis van het procesdossier onvoldoende vast is komen te staan dat de verdachte deze voorwerpen voorhanden heeft gehad. Hij zal van deze onderdelen van de tenlastelegging dan ook (partieel) worden vrijgesproken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
hij op 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- meermalen (met kracht) met een mes, in de rug
en hetoor heeft gestoken van die [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van dagvaarding II:
hij
op19 januari 2020 te Den Haag, een voorwerp (te weten een scooter toebehorend
eaan [slachtoffer 2] ),voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van he feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met bijzondere voorwaarden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie op [locatie 4] heeft hij op klaarlichte dag samen met zijn mededaders [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) met een mes in (onder meer) de rug en het oor gestoken, waardoor [slachtoffer 1] levensbedreigend letsel heeft opgelopen. Hoewel het de verdachte bekend was dat er mogelijk een gewelddadige confrontatie met de groep van [slachtoffer 1] plaats zou gaan vinden, is hij niet weggebleven maar heeft hij er bewust voor gekozen om daar gewapend naartoe te gaan, met alle gevolgen van dien. Het is enkel aan de snel handelende omstanders en hulpverleners te danken dat [slachtoffer 1] nog leeft.
De rechtbank leidt uit het procesdossier van de politie af dat de achtergrond van de confrontatie gelegen is in een conflict tussen rivaliserende jeugdgroepen, die elkaar uitdagen om te vechten en ook afspraken maken om elkaar te treffen. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren – zowel binnen als buiten deze scene – (grote) messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren. Ook in de strafzaak van de verdachte en zijn medeverdachten blijkt dat jongeren op straat regelmatig messen bij zich dragen en het gebruik van deze wapens niet schuwen op het moment dat er – in hun beleving – een ruzie met leeftijdsgenoten moet worden uitgevochten. Dit zorgt voor veel onrust in de betreffende wijken en meer algemeen in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop en de indruk bestaat dat er zelfs naar steeds zwaardere wapens wordt gegrepen. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een scooter. Dit betreft een hinderlijk feit dat bij de tenaamgestelde van de scooter tot veel frustraties moet hebben geleid.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 juni 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van psychiater
[psychiater] d.d. 9 november 2021 en GZ-psycholoog [GZ psycholoog] d.d. 19 oktober 2021.
De psychiater heeft het volgende geconcludeerd. Er zijn geen aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens of een gebrekkige ontwikkeling bij de verdachte. Wel spelen er aandachtspunten in de persoonlijkheid van verdachte die een reden voor zorg vormen, zoals het trekken naar delinquente leeftijdgenoten en mogelijk ook een zekere beïnvloedbaarheid. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig, waarbij de belangrijkste risicofactor de omgang betreft met delinquente leeftijdsgenoten, waarbij de beïnvloedbaarheid van de verdachte door deze leeftijdsgenoten een mogelijk onderdeel kan gaan vormen. Wanneer er meer inzicht is in en interventie wordt geboden op de omgang met deze leeftijdsgenoten, zal het recidiverisico afnemen. Ondersteunende gesprekken met een jeugdpsycholoog en/of een systeemtherapeut als ook een coachingstraject kunnen hierbij van waarde zijn.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis of een verstandelijke beperking. Er is wel reden tot zorg dat verdachte zich ophoudt met antisociale jongeren waardoor hij verkeerde keuzes maakt. Op dit moment zijn er onvoldoende aanwijzingen om te spreken van een gedragsstoornis, waarbij sprake is van een repetitief en aanhoudend patroon van gedrag waarmee de grondrechten van andere of belangrijke bij de leeftijd passende maatschappelijke normen of regels worden overschreden. Mogelijke aansluiting bij een deviante vriendengroep geeft wel reden tot zorg in relatie tot de ontwikkeling van een gedragsstoornis. De indruk is echter dat de verdachte op gedragsniveau keuzes kan en wil maken, zowel vanuit de negatieve consequenties (bijvoorbeeld de enkelband) als zijn schaamtegevoelens. De verdachte houdt zich goed aan de regels opgesteld door de reclassering en toont initiatief waar het gaat om onderwijs. Hij herkent dat externe sturing hem helpt. Buiten dit toezicht lijkt de verdachte zijn gedrag echter onvoldoende te kunnen reguleren en maakt daardoor verkeerde keuzes, mogelijk vanuit beïnvloedbaarheid. De psycholoog schat de kans op recidive in als matig. Vanuit zorgoogpunt wordt een coachingstraject geadviseerd waarin de verdachte onder andere kan leren om te gaan met groepsdruk en het adequaat aangeven van eigen grenzen.
Uit het rapport van de Raad van 15 juni 2022 blijkt dat de verdachte die ten aanzien van dagvaarding II op 22 januari 2020 uit de voorlopige hechtenis onder voorwaarden is geschorst, zich goed aan deze voorwaarden hield en zich begeleidbaar opstelde. Op 7 mei 2021 is de verdachte echter opnieuw in verzekering gesteld in verband met de verdenking onder dagvaarding I. Op 20 augustus 2021 is de voorlopige hechtenis ten aanzien van deze verdenking onder voorwaarden geschorst. Tijdens deze schorsingen is het voor de verdachte moeilijk gebleken om zich te houden aan het contactverbod met de medeverdachten. Er bestaan bij de Raad ernstige zorgen omtrent het huidige functioneren van de verdachte, gelet op een nieuwe verdenking ten aanzien van een zeer ernstig geweldsdelict (de verdachte is inmiddels meerderjarig ten tijde van die verdenking) . De Raad overweegt dat eerdere justitiële interventies geen effect lijken te hebben gehad op het voorkomen van herhaling. De zorgen van de Raad hebben daarnaast betrekking op de ernst van de verdenkingen en zijn proceshouding, de omgang met risicovolle vrienden online en offline en zijn vasthoudendheid en zelfbepalende visie op de gehele situatie, waarbij de Raad de indruk heeft dat de verdachte onvoldoende doordrongen is van de ernst van de verdenkingen en de mogelijke risico’s. De Raad ziet echter ook meerdere beschermende factoren die de kans op herhaling kunnen verkleinen. Zo heeft de verdachte een zeer hechte band met zijn ouders en zijn zusjes en is sprake van betrokken en competente ouders, die zich inzetten om herhaling te voorkomen. De samenwerking met de jeugdreclassering verloopt positief. De verdachte komt in het onderzoek naar voren als een vriendelijke en sociale jongen die zich goed aan afspraken kan houden, die weet wat hij doet en die zich begeleidbaar opstelt voor begeleiders en hulpverlening. Daarnaast is hij serieus met school en stage bezig en is er geen sprake van problematisch middelengebruik. In het onderzoek van de Raad komt de score op het algemeen recidiverisico uit op ‘hoog’ en de score op het dynamisch risicoprofiel, dat wil zeggen de veranderbare factoren die van belang zijn voor het voorkomen van herhaling komt uit op ‘zeer laag’, aangezien [verdachte] op de verschillende domeinen naar behoren functioneert. De Raad heeft echter geen zicht verkregen op de factoren die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het mogelijke delictgedrag. De Raad adviseert om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, zodat deze jeugdzaken kunnen worden afgesloten en de verdachte een duidelijk signaal krijgt dat dergelijk gedrag niet wordt geaccepteerd door de maatschappij. Een werkstraf of leerstraf is niet overwogen nu de verdachte (recentelijk, en voor een ernstig, ander feit) opnieuw in verzekering is gesteld (en inmiddels in voorarrest verblijft) en omdat dit naar de mening van de Raad niet in verhouding staat tot het ten laste gelegde. De Raad overweegt tot slot dat begeleiding door de jeugdreclassering en vanuit Coach25 geen meerwaarde meer heeft. De verdachte heeft vele kansen gekregen, maar heeft deze niet benut.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter terechtzitting verklaard dat het een lastige situatie betreft. Aan de ene kant gaat het goed met de verdachte en zijn er niet heel veel gebieden waarop hij moet veranderen. Ondertussen is er – wederom – een zeer ernstige verdenking ontstaan, waarvan nu nog niet bekend is wat zich daar precies heeft afgespeeld en wat de rol van de verdachte is geweest. Als aan de verdachte voor de onderhavige verdenkingen een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou worden opgelegd en hij ten aanzien van de nieuwe verdenking wordt vrijgesproken, dan is er geen begeleiding meer, terwijl de verdachte aangeeft dit wel nodig te hebben. Het is moeilijk voor dit soort jongens om uit deze scene te stappen en het is daarom van belang dat hij daar begeleiding bij krijgt.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de verdachte heeft bezocht in de penitentiaire inrichting naar aanleiding van de meest recente verdenking. Er heeft een goed gesprek plaatsgevonden waarin de verdachte heeft aangegeven dat het geweld onder jongeren moet stoppen en dat hij er graag afstand van wil nemen. Met betrekking tot de op te leggen straf heeft de vertegenwoordiger zich op het standpunt gesteld dat een werkstraf, naast een jeugddetentie, een goede optie is.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Daarbij laat de rechtbank in het bijzonder ook meewegen dat het gepleegde feit voor veel onrust in de maatschappij zorgt. Zoals reeds hiervoor is gesteld, brengen dit soort steekincidenten en wapenbezit onder jongeren een sterk gevoel van onveiligheid teweeg. Gelet hierop heeft de strafoplegging zowel een signaalfunctie voor de verdachte en zijn medeverdachten als voor de maatschappij.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Anders dan de officier van justitie en de Raad in zijn rapport van 15 juni 2022 acht de rechtbank het van belang deze jeugddetentie deels voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe dat op dit moment onbekend is op welke wijze de zaak met betrekking tot de nieuwe verdenking zal worden afgedaan. Bovendien acht de rechtbank het van groot belang, mede gelet op hetgeen door de vertegenwoordigers van de Raad en de jeugdreclassering ter zitting naar voren is gebracht, dat de verdachte na afloop van zijn detentie de noodzakelijke begeleiding krijgt. Hierin weegt de rechtbank mee dat ook door de psychiater en de psycholoog zorgen zijn geuit over de ontwikkeling van verdachte en is aangegeven dat begeleiding door hetzij een psycholoog en/of systeemtherapeut hetzij een coach aangewezen is. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 400 dagen, met aftrek van tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 200 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals deze ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis (onder dagvaarding I) zijn opgelegd. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen.
Verder acht de rechtbank het wederom gelet op de ernst van het feit passend dat aan de verdachte daarnaast een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart. De rechtbank zal daarom aan de verdachte – naast de jeugddetentie zoals hiervoor overwogen – een werkstraf opleggen voor de duur van 150 uren.
De rechtbank overweegt tot slot dat bij de duur van de op te leggen jeugddetentie en werkstraf ook rekening is gehouden met (de hoogte van) de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd voor het bewezenverklaarde feit onder dagvaarding I. Aangezien de verdachte ten opzichte van sommige medeverdachten aanzienlijk korter in voorarrest heeft gezeten, betekent dit in zijn geval dat hij nog hij nog langer in detentie zal moeten verblijven.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer 1]
Gelet op de achtergrond van de confrontatie, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
8. De vordering van de benadeelde partij van [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces (dagvaarding I) en vordert een schadevergoeding van € 14.635,75, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 583,75 aan materiële schade en € 14.052,- aan immateriële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Hiertoe is door de officier van justitie aangevoerd dat de benadeelde partij zelf ook een aandeel in het geheel heeft gehad. Doordat hij geen aangifte heeft willen doen en geen openheid van zaken heeft willen geven omtrent het incident kan echter geen inschatting gemaakt worden van de omvang van dat aandeel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid benadeelde partij
De rechtbank overweegt allereerst dat de enkele omstandigheid dat in de onderhavige strafzaak de mate van eigen schuld van het slachtoffer moet worden beoordeeld in het kader van een eigen schuldverweer in de zin van artikel 6:101 BW, niet meebrengt dat het strafgeding door de behandeling van de vordering op onevenredige wijze wordt belast. Er is geen reden de benadeelde partij op de door de officier van justitie en de raadsman genoemde grond niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering (vgl. Gerechtshof Amsterdam 10 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1424).
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer een afspraak heeft gemaakt met een rivaliserende jeugdgroep om elkaar te treffen en dat hij ten tijde van dit treffen met een mes in zijn hand de confrontatie is aangegaan met de verdachte en de medeverdachten. Zijn schade is naar het oordeel van de rechtbank mede het gevolg van omstandigheden die deels aan hemzelf kunnen worden toegerekend, als bedoeld in artikel 6:101 BW. Gelet op het aandeel van het slachtoffer in (het ontstaan van) de confrontatie zal de rechtbank de materiële schade verminderen met een bedrag van € 291,87 en dus vaststellen op € 291,88.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op de beperkte onderbouwing van de benadeelde partij van dit onderdeel zijn vordering en wat ten aanzien van zijn eigen schuld hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.791,88, bestaande uit € 291,88 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 mei 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.791,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] . Omdat de verdachte minderjarig is, zal geen gijzeling worden verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel.

9.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces (dagvaarding II) en vordert een schadevergoeding van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het onderdeel van het feit waarop de vordering betrekking heeft, partieel zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 287 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
medeplegen van een poging tot doodslag;
ten aanzien van dagvaarding II:
schuldwitwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
400 (VIERHONDERD) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die jeugddetentie, te weten
200 (TWEEHONDERD) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- deelneemt aan onderwijs en/of een zinvolle dagbesteding heeft;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in de wijken Laak en het Schipperskwartier en de gemeente Delft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met:
 [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] ;
 [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] ;
 [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum 4] ;
 [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 5] ;
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat begeleiden door coach(es) van Welzijn25 ;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een werkstraf voor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
75 (VIJFENZEVENTIG) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.791,88 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.791,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter,
mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2022.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 449 en 465-466 en het proces-verbaal van bevindingen,