ECLI:NL:RBDHA:2022:7400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
09/767239-21; 09/158819-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag tijdens steekpartij tussen rivaliserende jeugdbendes

Op 21 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een steekpartij op 6 mei 2021 in Den Haag. De verdachte, samen met medeverdachten, werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer 1]. Tijdens de confrontatie tussen twee rivaliserende jeugdbendes werd [slachtoffer 1] meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige en levensbedreigende verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich bewust waren van de gewelddadige confrontatie en gewapend naar de afspraak waren gegaan. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 400 dagen, waarvan 186 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/767239-21; 09/158819-20 (tul)
Datum uitspraak: 21 juni 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 augustus 2021, 4 november 2021 en 21 maart 2022 (pro forma),30 juni 2022 (inhoudelijke behandeling) en 7 juli 2022 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. A.M.D. Naarden naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- een of meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of oor en/of gezicht en/of het lichaam heeft gestoken van die [slachtoffer 1] en/of
- heeft geschopt en/of geslagen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [locatie 1] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het:
- slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- dreigen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- vastpakken en/of vasthouden en/of tegenhouden van die [slachtoffer 1] en/of
- een of meerdere malen (met kracht) steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of oor en/of het gezicht, althans (in de richting van) het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in rug en/of oor en/of gezicht, althans in het lichaam voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 6 mei 2021, kort voor 19:00 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een steekpartij op [locatie 1] in Den Haag, waarbij een jongen (behorende bij een groep jongeren) zou zijn aangevallen door een andere groep jongeren.
Ter plaatse trof een verbalisant het slachtoffer aan op een nabijgelegen parkeerplaats op [locatie 2] . Het slachtoffer bleek later te zijn genaamd [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ). [slachtoffer 1] lag op de grond. Hij had zijn ogen open, maar was niet aanspreekbaar. Uiteindelijk is gebleken dat [slachtoffer 1] als gevolg van een steekpartij verschillende verwondingen heeft opgelopen. Er was sprake van meervoudig steekletsel, (onder meer) in de rug, welk letsel ernstig en levensbedreigend was, namelijk een grote (8 cm) beschadiging van de lever, tweemaal scheuring van de middenrifspier (diafragma) een hematothorax (met bloed gevulde borstholte) met pneumothorax (klaplong). Tot slot is er een snijverwonding aan het linkeroor vastgesteld. Voor deze letsels was direct chirurgisch ingrijpen noodzakelijk, welke operaties op dezelfde dag nog plaatsvonden in het HMC Westeinde ziekenhuis.
Op basis van signalementen en de vermoedelijke vluchtroute van de daders werden omstreeks 19:15 uur de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op [locatie 3] te Rijswijk op heterdaad aangehouden. Een drietal andere medeverdachten werden na politieonderzoek op latere momenten (buiten heterdaad) aangehouden. Een laatste verdachte geïdentificeerd in het politieonderzoek (“ 30Duster ” genaamd), [slachtoffer onderzoek Foxtrot21] , bleek later diezelfde avond slachtoffer van een dodelijke steekpartij op [locatie 4] in Den Haag te zijn geworden.
[slachtoffer 1] heeft na het incident niets willen verklaren aan de politie en ook heeft hij geen aangifte willen doen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben allen ontkend [slachtoffer 1] te hebben gestoken. De verdachte en zijn medeverdachten hebben op verschillende wijze betrokkenheid ontkend en/of hebben in hoofdzaak gezwegen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord dan wel poging tot doodslag door [slachtoffer 1] te steken dan wel aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, in die zin dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
Vrijspraak poging tot moord
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachte rade om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De verdachte zal dan ook – zonder nadere motivering – worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende vast.
Een afspraak tussen twee groepen jongeren
Twee groepen jongens zijn op 6 mei 2021, iets voor 19:00 uur, nadat daartoe een afspraak was gemaakt, de confrontatie met elkaar aangegaan onder de glazen overkapping op [locatie 1] in Den Haag. Uit groepschats blijkt dat van de kant van [slachtoffer 1] het voornemen bestond om meerdere messen mee te nemen naar de afspraak. [1] Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volgt dat de verdachte op de hoogte was van deze afspraak en dat hij bovendien zelf een mes had meegenomen. Verder zijn op de telefoon van [medeverdachte 1] foto’s en videobestanden aangetroffen die dateren van 5 en 6 mei 2021: hierop zijn onder meer verdachte en een medeverdachte te zien met messen, alsook worden daarop aangetroffen onheilspellende teksten over het gebruik van grote messen. [2]
Het opereren van de groep van verdachte voor, tijdens en na het steekincident
Uit de camerabeelden blijkt dat de groep van [slachtoffer 1] uit zeven personen bestaat en dat zij zich om 18:46 uur hebben verzameld onder de glazen overkapping. De groep van de verdachte bestaat eveneens uit zeven personen en zij kwamen om 18:52 uur ter plaatse. Te zien is dat de medeverdachte [medeverdachte 3] meteen op [slachtoffer 1] afloopt en dat [slachtoffer 1] zich steeds verder naar achteren en naar het midden van de straat begeeft. Vervolgens lopen alle zeven personen van de groep van de verdachte in de richting van [slachtoffer 1] . Medeverdachte [medeverdachte 3] maakt een snelle beweging in de richting van [slachtoffer 1] alsof hij iets wil doen, maar houdt direct in. [slachtoffer 1] doet hierop nog een paar stappen achteruit. De personen van de groep van de verdachte blijven [slachtoffer 1] volgen totdat op enig moment, om 18:55 uur, beide groepen rechts de hoek omgaan en uit het zicht van de camera’s verdwijnen.
Verschillende personen zijn getuige geweest van de steekpartij die vervolgens heeft plaatsgevonden. Op basis van de verklaringen van deze getuigen stelt de rechtbank vast dat, nadat de twee groepen uit het zicht van de camera’s verdwenen, de groep van de verdachte [slachtoffer 1] is blijven achtervolgen tot het moment dat deze een mes trok. Vanuit de groep van de verdachte werden hierop ook, door meerdere personen, messen getrokken en werd [slachtoffer 1] door hen omsingeld en aangevallen. Hierbij is [slachtoffer 1] dus meerdere keren gestoken in (onder meer) zijn rug en in zijn oor. Nadat een getuige met zijn auto op [slachtoffer 1] en de groep van de verdachte was ingereden, om zodoende [slachtoffer 1] te ontzetten, renden zij allen weg.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat alle zeven personen van de groep van de verdachte om 18:57 uur, twee minuten nadat beide groepen uit het zich van de camera’s zijn gelopen, over [locatie 1] richting [locatie 5] rennen. Op de camerabeelden van [locatie 5] is te zien dat een aantal personen van de groep van verdachte voorwerpen vasthebben gelijkend op messen. De groep rent vervolgens over het bruggetje van [locatie 5] naar [locatie 6] richting [locatie 7] . De groep verschijnt even later rennend op [locatie 8] en [locatie 9] . Op [locatie 8] heeft medeverdachte [medeverdachte 3] een mes onder een geparkeerde auto gelegd en de verdachte heeft op [locatie 9] een mes in een plantenbak gestopt. Hierna valt de groep uit elkaar, sommigen rennen richting [locatie 3] en anderen richting [locatie 10] .
De verdachte en zijn medeverdachten dragen voor het merendeel van de tijd, met name rondom de confrontatie, capuchons en mondkapjes, kennelijk om herkenning te voorkomen.
De verdachte is gevlucht te midden van de groep met een mes in zijn hand
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel aanwezig is geweest bij de confrontatie, maar dat hij geen directe betrokkenheid heeft gehad bij de steekpartij en dat hij niet goed heeft meegekregen wat er gebeurde, omdat het allemaal heel snel ging. De rechtbank acht deze verklaring, waarmee de verdachte zich kennelijk buiten de groep en het incident lijkt te willen plaatsen niet geloofwaardig. Ten eerste blijkt uit de camerabeelden na het incident dat hij te midden c.q. deel uit makend van de groep van zeven personen en rennend met een mes is weggevlucht en steeds bij die groep is gebleven. Ten tweede heeft de verdachte – als gezegd – ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad een mes heeft meegenomen naar de afspraak, dit mes tijdens het wegrennen van de plaats delict in zijn hand heeft gedragen en vervolgens in een plantenbak heeft gestopt. Wel heeft hij wisselend verklaard over het moment waarop hij het mes heeft getrokken. Wat daar verder ook van zij, door getuigen van de steekpartij is verklaard dat door meerdere personen uit de groep van de verdachte een mes werd getrokken. Dit maakt dat de rechtbank er bij de verdere beoordeling van het feit vanuit gaat dat de verdachte ten tijde van het incident een mes bij zich had en op enig moment daadwerkelijk heeft getrokken.
De rechtbank overweegt dat op basis van het procesdossier niet vastgesteld kan worden wie [slachtoffer 1] daadwerkelijk heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte - mede gelet op het voorgaande - zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag dan wel openlijk geweld. Allereerst zal worden besproken of er sprake is van medeplegen.
Medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier komt naar voren dat de onderhavige afspraak is gemaakt naar aanleiding van spanningen c.q. een conflict tussen rivaliserende jeugdbendes. Naar algemene ervaringsregels is naar het oordeel van de rechtbank in dergelijke gevallen de kans aanmerkelijk dat jongeren bewapend met messen elkaar treffen. Daar had de verdachte in dit geval rekening mee moeten houden, zo hij het al niet expliciet van zijn medeverdachten wist. Uiteindelijk blijkt uit het dossier ook zonneklaar dat beide groepen zich met meerdere messen hadden bewapend: deze zijn later (deels) teruggevonden op vluchtroutes (waaronder dat van verdachte). Kortom, een eerste element in de nauwe en bewuste samenwerking is het door verdachte en medeverdachten meenemen van messen naar de afspraak met [slachtoffer 1] . Vervolgens blijkt uit de bewijsmiddelen een tweede element van de nauwe en bewuste samenwerking: de groep van de verdachte heeft [slachtoffer 1] samen een bepaalde richting op gedreven, tot het moment dat deze een mes trok. Uit de bewijsmiddelen volgt dat vanuit de groep van de verdachte hierop ook door meerdere personen messen werden getrokken, waarna [slachtoffer 1] werd omsingeld en aangevallen. Hierbij is [slachtoffer 1] meerdere keren gestoken, (onder meer) in zijn rug en bij zijn oor. Een derde element van de nauwe en bewuste samenwerking is dat, zoals hiervoor reeds werd overwogen, de verdachte en zijn medeverdachten na het steken op hetzelfde moment en in dezelfde richting zijn weggerend. Sowieso volgt uit de bewijsmiddelen dat de groep van de verdachte voor, tijdens en na het incident qua samenstelling steeds hetzelfde is geweest en dat zij zich allen op een zodanige manier hadden gekleed dat herkenning zou worden bemoeilijkt.
De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is geweest van gelijktijdigheid van handelen zowel voor, tijdens en na het steekincident. Deze gelijktijdigheid van handelen draagt naar haar uiterlijke verschijningsvorm het karakter van een samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte en van een gezamenlijke aanval, waarbij de verdachte en de medeverdachten van elkaars geweldshandelingen bewust moeten zijn geweest. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat geen enkele getuige heeft verklaard dat iemand zich ten tijde van de aanval op [slachtoffer 1] heeft onttrokken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte complementerende geweldshandelingen hebben verricht, waarbij zij ieder een significante en vrijwel inwisselbare rol hebben gehad. Het voorgaande getuigt van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om aangever met messen te steken, dat er sprake is van medeplegen.
Tegen de achtergrond van het voorgaande dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten moet worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag?
Het slachtoffer is gestoken in (onder meer) de rug waarbij hij ernstige en levensbedreigende inwendige verwondingen heeft opgelopen in de borstholte en in de buik. Het kan niet anders dan dat dit met een mes van aanzienlijke grootte is gebeurd. Daarnaast heeft het slachtoffer een snijverwonding aan het oor opgelopen. Door een persoon met een mes (van aanzienlijke grootte) te steken in (onder meer) de rug aanvaard je de aanmerkelijke kans dat je die persoon daarmee dodelijk raakt. In het onderhavige geval zijn de messteken op plaatsen in het lichaam toegediend waar zich vitale organen en belangrijke aderen bevinden. Het is een algemene ervaringsregel dat deze delen van het lichaam dusdanig kwetsbaar zijn dat de aanmerkelijke kans bestaat dat wanneer hier wordt gestoken, dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen ook willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Conclusie
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 mei 2021 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- meermalen (met kracht) met een mes, in de rug en
hetoor heeft gestoken van die [slachtoffer 1] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van he feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De op te leggen straffen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 540 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds heeft doorgebracht, waarvan 327 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uren wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen die de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht niet overstijgt. De raadsvrouw heeft verder verzocht de eis van de officier van justitie ten aanzien van de voorwaardelijke jeugddetentie te matigen gelet op de rol van verdachte in het geheel. De verdachte is bereid om een werkstraf uit te voeren. De raadsvrouw heeft verzocht om de eis van de officier van justitie op dat punt te matigen, gelet op de positieve ontwikkelingen van de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie op [locatie 1] heeft hij op klaarlichte dag samen met zijn medeverdachten [slachtoffer 1] meermalen (met kracht) met een mes onder meer in de rug en het oor gestoken, waardoor [slachtoffer 1] levensbedreigend letsel heeft opgelopen. Hoewel het de verdachte bekend was dat er mogelijk een gewelddadige confrontatie met de groep van [slachtoffer 1] plaats zou gaan vinden, is hij niet weggebleven maar heeft hij er bewust voor gekozen om daar gewapend naartoe te gaan, met alle gevolgen van dien. Het is enkel aan de snel handelende omstanders en hulpverleners te danken dat [slachtoffer 1] nog leeft.
De rechtbank leidt uit het procesdossier van de politie af dat de achtergrond van de confrontatie gelegen is in een conflict tussen rivaliserende jeugdgroepen, die elkaar uitdagen om te vechten en ook afspraken maken om elkaar te treffen. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren – zowel binnen als buiten deze scene – (grote) messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren. Ook in de strafzaak van de verdachte en zijn medeverdachten blijkt dat jongeren op straat regelmatig messen bij zich dragen en het gebruik van deze wapens niet schuwen op het moment dat er – in hun beleving – een ruzie met leeftijdsgenoten moet worden uitgevochten. Dit zorgt voor veel onrust in de betreffende wijken en meer algemeen in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop en de indruk bestaat dat er zelfs naar steeds zwaardere wapens wordt gegrepen. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 juni 2022, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens het plegen van een geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog
[GZ psycholoog] d.d. 14 september 2021. De psycholoog heeft het volgende geconcludeerd. Bij de verdachte is sprake van een norm-overschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie (matig in ernst). Daarnaast functioneert de verdachte op een zwakbegaafd intelligentieniveau, hierdoor heeft hij in het algemeen meer moeite met het overzien van de consequenties van zijn gedrag en het nemen van de juiste beslissingen. Ten tijde van het ten laste gelegde was eveneens sprake van de genoemde stoornis en zwakbegaafdheid, echter kan niet worden vastgesteld in welke mate dit hierop heeft doorgewerkt, gelet op de zwijgende proceshouding van de verdachte. De psycholoog acht begeleiding en behandeling geïndiceerd om de ontwikkeling van de verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig overschrijdend gedrag en recidive te verminderen. Het reeds ingezette traject bestaande uit begeleiding door de jeugdreclassering, een coach en (dag)behandeling wordt nog steeds als het meest passend geacht. De ingezette positieve persoonlijke ontwikkeling dient voortgezet te worden en de aandachtspunten verder uitgewerkt (o.a. maken van juiste keuzes, inschatten van risico's, nemen van meer verantwoordelijkheid ten aanzien van eerder strafbaar gedrag en verbeteren van de morele ontwikkeling).
Uit het rapport van de Raad van 27 juni 2022 en van hetgeen door de vertegenwoordiger van de Raad op de terechtzitting omtrent de verdachte is medegedeeld, blijkt dat de verdachte zich sinds de laatste schorsing van zijn voorlopige hechtenis – 21 maart 2022 – heel erg goed aan de voorwaarden houdt en dat hij stappen in de goede richting maakt op pro-sociaal vlak. Er is volgens de Raad een oprechte gedragsverandering te zien in de manier waarop de verdachte omgaat met moeilijke situaties en de manier waarop hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen gedrag. Ook heeft hij in juni 2022 zijn MBO-1 diploma behaald. Wel is het van belang dat er voor de verdachte zo snel mogelijk een verblijfsplaats wordt gevonden waar hij voor langere tijd kan blijven. Als de verdachte perspectief heeft op waar hij voor langere tijd zal gaan wonen, kan hij ook werken aan doelen die op en rond die verblijfplaats zullen plaatsvinden. Zonder perspectief is het voor de verdachte lastig om zich aan de bijzondere voorwaarden te kunnen houden en zou hij mogelijk weer in de problemen kunnen komen. Concluderend adviseert de Raad om aan de verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
- zich houdt aan het wijkverbod dat geldend is voor hem voor de wijk Laak en/of Schipperskwartier;
- zich houdt aan een contactverbod met de medeverdachten en het slachtoffer;
- deelneemt aan behandeling bij De Waag (of een soortgelijke forensische GGZ-instelling);
- deelneemt aan onderwijs en/of een zinvolle dagbesteding heeft;
- zich laat begeleiden door coach(es) van Welzijn25 .
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting meegedeeld dat zij het knap vindt dat de verdachte in de afgelopen periode – waarin er veel onrust is geweest tussen verschillende jeugdgroepen – de focus heeft weten te pakken op wat echt belangrijk is. De vertegenwoordiger ziet ook een groei bij de verdachte en hij staat open voor adviezen. Hij heeft goed contact met zijn coach en hij heeft een lieve moeder voor wie hij veel respect heeft. De keuzes die hij maakt op het gebied van vriendschap blijven een punt van aandacht. Het is dan ook belangrijk om de verdachte op de juiste momenten te blijven ondersteunen.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Daarbij laat de rechtbank in het bijzonder ook meewegen dat het gepleegde feit voor veel onrust in de maatschappij zorgt. Zoals reeds hiervoor is gesteld, brengen dit soort steekincidenten en wapenbezit onder jongeren een sterk gevoel van onveiligheid teweeg. Gelet hierop heeft de strafoplegging zowel een signaalfunctie voor de verdachte en zijn medeverdachten als voor de maatschappij.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 400 dagen, met aftrek van tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 186 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen.
Verder acht de rechtbank het wederom gelet op de ernst van het feit passend dat aan de verdachte daarnaast een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart, terwijl wordt voorkomen dat hij hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte – naast de jeugddetentie zoals hiervoor overwogen – een werkstraf opleggen voor de duur van 150 uren.
De rechtbank overweegt tot slot dat bij de duur van de op te leggen jeugddetentie en werkstraf ook rekening is gehouden met (de hoogte van) de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd voor het bewezenverklaarde feit.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer 1] .
Gelet op de achtergrond van de confrontatie, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 14.635,75, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 583,75 aan materiële schade en € 14.052,- aan immateriële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding. Hiertoe is door de officier van justitie aangevoerd dat de benadeelde partij zelf ook een aandeel in het geheel heeft gehad. Doordat hij geen aangifte heeft willen doen en geen openheid van zaken heeft willen geven omtrent het incident kan echter geen inschatting gemaakt worden van de omvang van dat aandeel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat de vordering afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering aanzienlijk gematigd dient te worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid benadeelde partij
De rechtbank overweegt allereerst dat de enkele omstandigheid dat in de onderhavige strafzaak de mate van eigen schuld van het slachtoffer moet worden beoordeeld in het kader van een eigen schuldverweer in de zin van artikel 6:101 BW, niet meebrengt dat het strafgeding door de behandeling van de vordering op onevenredige wijze wordt belast. Er is geen reden de benadeelde partij op de door de officier van justitie en de raadsman genoemde grond niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering (vgl. Gerechtshof Amsterdam 10 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1424).
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer een afspraak heeft gemaakt met een rivaliserende jeugdgroep om elkaar te treffen en dat hij ten tijde van dit treffen met een mes in zijn hand de confrontatie is aangegaan met de verdachte en de medeverdachten. Zijn schade is naar het oordeel van de rechtbank mede het gevolg van omstandigheden die deels aan hemzelf kunnen worden toegerekend, als bedoeld in artikel 6:101 BW. Gelet op het aandeel van het slachtoffer in (het ontstaan van) de confrontatie zal de rechtbank de materiële schade verminderen met een bedrag van € 291,87 en dus vaststellen op € 291,88.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op de beperkte onderbouwing van de benadeelde partij op dit onderdeel van zijn vordering en wat ten aanzien van zijn eigen schuld hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.791,88, bestaande uit € 291,88 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 mei 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.791,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] . Omdat de verdachte minderjarig is, zal geen gijzeling worden verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank zal – overeenkomstig de eis van de officier van justitie en het standpunt van de raadsvrouw – de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 09/158819-20 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie afwijzen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van een poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
400 (VIERHONDERD) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die jeugddetentie, te weten
186 (HONDERDZESENTACHTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
- deelneemt aan onderwijs en/of een zinvolle dagbesteding heeft;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt in de wijken Laak en het Schipperskwartier en de gemeente Delft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met:
 [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] ;
 [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 3] ;
 [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum 4] ;
 [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 5] ;
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat begeleiden door coach(es) van Welzijn25 , of een soortgelijke instelling;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een werkstraf voor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
75 (VIJFENZEVENTIG) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.791,88 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.791,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, betalingsverplichting aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 09/158819-20 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter,
mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2022.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 449 en 465-466 en het proces-verbaal van bevindingen,
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 255 (herkenning verdachte [verdachte] ); Het proces-verbaal van bevindingen, p. 267-268 (herkenning medeverdachte [medeverdachte 3] ); Het proces-verbaal van bevindingen, p. 651-658 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 786-790 (herkenning [medeverdachte 4] ).