7.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Tijdens een confrontatie op [locatie 1] heeft hij op klaarlichte dag samen met zijn medeverdachten [slachtoffer] meermalen (met kracht) met een mes in de rug en het oor gestoken, waardoor [slachtoffer] levensbedreigend letsel heeft opgelopen. Hoewel het de verdachte bekend was dat er mogelijk een gewelddadige confrontatie met de groep van [slachtoffer] plaats zou gaan vinden, is hij niet weggebleven maar heeft hij er bewust voor gekozen om daar gewapend naartoe te gaan, met alle gevolgen van dien. Het is enkel aan de snel handelende omstanders en hulpverleners te danken dat [slachtoffer] nog leeft.
De rechtbank leidt uit het procesdossier van de politie af dat de achtergrond van de confrontatie gelegen is in een conflict tussen rivaliserende jeugdgroepen, die elkaar uitdagen om te vechten en ook afspraken maken om elkaar te treffen. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren – zowel binnen als buiten deze scene – (grote) messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over het messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren. Ook in de strafzaak van de verdachte en zijn medeverdachten blijkt dat jongeren op straat regelmatig messen bij zich dragen en het gebruik van deze wapens niet schuwen op het moment dat er – in hun beleving – een ruzie met leeftijdsgenoten moet worden uitgevochten. Dit zorgt voor veel onrust in de betreffende wijken en meer algemeen in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop en de indruk bestaat dat er zelfs naar steeds zwaardere wapens wordt gegrepen. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte en zijn medeverdachten zeer kwalijk.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 juni 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf.
De rechtbank merkt op dat de voorlopige hechtenis van de verdachte allereerst op 20 augustus 2021 is geschorst onder een strikt kader van voorwaarden, waaronder de voorwaarden dat de verdachte:
- zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- zich tussen 19:00 uur en 07:00 uur niet buitenshuis zal begeven
tenzij onder begeleiding van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene;
- zich inzet om zijn dagbesteding, behandeling en onderwijs te behouden via School2Care en de Waag.
Na meerdere waarschuwingen vanuit de jeugdreclassering is er een negatieve
terugmelding gedaan aan de officier van justitie omdat de verdachte zich niet (voldoende)
aan bovengenoemde voorwaarden zou houden. De officier van justitie heeft vervolgens de
opheffing van de schorsing gevorderd en deze is vervolgens door de rechtbank toegewezen
op 12 november 2021.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is vervolgens op 4 maart 2022 wederom geschorst, dit keer onder een zeer strikt kader van voorwaarden, waaronder de voorwaarden dat de verdachte:
- zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook in het
kader van ITB Harde Kern;
- zal wonen op de locatie van [instelling 2] aan [adres 2] in Den Haag
en zich aan de regels daar zal houden;
- zich gedurende maximaal zes maanden tussen 19:00 uur en 07:00 uur niet
buitenshuis zal begeven tenzij onder begeleiding van een door de jeugdreclassering
goedgekeurde volwassene;
- zich zal inzetten voor behandeling bij De Waag en onderwijs bij [school] .
Uit het proces-verbaal van de raadkamer van 13 juni 2022 blijkt dat al snel na de schorsing van de voorlopige hechtenis van 4 maart 2022 opnieuw door de jeugdreclassering werd geconstateerd dat de verdachte zich niet aan voormelde voorwaarden hield. Nadat hem was medegedeeld dat er wederom een terugmelding gedaan zou worden, heeft de verdachte zijn enkelband doorgeknipt en is hij twee maanden lang spoorloos geweest. Deze officier van justitie heeft vervolgens de opheffing van de schorsing gevorderd en deze is door de rechtbank op 13 juni 2022 toegewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van psychiater [naam 1] d.d. 9 november 2021 en GZ-psycholoog [naam 2] d.d. 29 september 2021.
De psychiater heeft het volgende geconcludeerd. Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een norm-overschrijdende gedragsstoornis, met begin in de kindertijd. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen gevonden voor onderliggende ADHD-problematiek en ten slotte ook aanwijzingen voor een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van bovenstaande problematiek. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard kan worden gesteld dat deze problematiek een rol heeft gespeeld ten tijde van het tenlastegelegde en de gedragskeuze en de gedragingen van de verdachte hebben beïnvloed. Omdat de verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht kan er echter geen precieze forensisch-psychiatrische analyse worden gegeven. Bij de verdachte is een indicatie gevonden voor een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur van twaalf maanden (met mogelijkheid tot verlenging), in combinatie met ITB Harde Kern ter monitoring van zijn gedrag en zicht op het contact met antisociale leeftijdsgenoten. Voor een zwaardere maatregel werd – ten tijde van het opmaken van het rapport – vooralsnog geen indicatie gevonden.
De psycholoog heeft eveneens geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een norm-overschrijdende gedragsstoornis, matig van ernst. De verdachte heeft ten gevolge van zijn stagnerende emotionele ontwikkeling onvoldoende oplossingsstrategieën tot zijn beschikking wanneer hij belangrijke keuzes moeten maken. Dit werkt al langere tijd door in zijn denken en handelen. Het verwoorden van emoties en gedachten wordt eveneens bemoeilijkt door de minder sterk ontwikkelde verbale vaardigheden welke tot uiting komen in het disharmonisch intelligentieprofiel en door de wantrouwende kerncognities of negatieve opvattingen van de verdachte. Dit alles maakt hem kwetsbaar om zich in te laten met behoeftebevrediging op de korte termijn en de beïnvloeding van zijn handelen is vooral afhankelijk van toezicht op zijn gedrag en afspraken. Zonder justitieel kader wordt de kans dat de verdachte vervalt in ernstig gewelddadig gedrag als hoog ingeschat. Geadviseerd wordt om een GBM op te leggen voor de duur van twaalf maanden, in combinatie met ITB Harde Kern.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 juni 2022 volgt dat na afronding van de rapportages van de psychiater en de psycholoog verdachte opnieuw is geschorst uit de voorlopige hechtenis en zich opnieuw niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en gedurende twee maanden onvindbaar is geweest voor hulpverlening en justitie, zoals hiervoor ook uiteengezet. Deze ontwikkelingen, in combinatie met het gegeven dat er geen verblijfsplek voor de verdachte voorhanden is, er een motivatiegebrek is bij de verdachte om mee te werken aan begeleiding en behandeling en er sprake is van een onttrekkingsrisico, maakt dat de Raad van mening is dat een GBM – zoals eerder geadviseerd door de psychiater en psycholoog van het NIFP – inmiddels een gepasseerd station is. Er heeft daarom op 24 juni 2022 een overleg plaatsgevonden tussen de Raad en het NIFP waarin deze situatie is besproken. De conclusie van dit overleg was dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het meest passend wordt geacht. Behandeling prevaleert en is noodzakelijk om de kans op herhaling te doen verlagen. Er is ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen, met een ambulante behandeling of klinische behandelsetting (zoals De [instelling 3] of De [instelling 4] ). Echter, zoals reeds genoemd, toont de verdachte zich niet gemotiveerd om zich aan de voorwaarden te houden en speelt het risico dat de verdachte zich (opnieuw) onttrekt aan alle afspraken en toezicht, wat contra-indicaties zijn voor een verblijf aldaar. Gelet op dit alles is een voorwaardelijke PIJ-maatregel dan ook niet aan de orde. Concluderend adviseert de Raad aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting is namens een vertegenwoordiger van de Raad medegedeeld dat behandeling noodzakelijk geacht wordt en dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie – zoals door de verdachte zelf is voorgesteld – de kans op herhaling onvoldoende inperkt. Inmiddels is duidelijk geworden dat de verdachte zich niet aan voorwaarden kan én wil houden. Daarom wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het meest passend geacht. Het is een laatste mogelijkheid om behandeling van de verdachte te bewerkstelligen voordat hij achttien jaar wordt. Wanneer hem enkel een onvoorwaardelijk jeugddetentie opgelegd zou worden, is de kans groot dat hij recidiveert en in het meerderjarigenstrafrecht terecht zal komen.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting het advies van de Raad en de aanvulling daarop onderschreven. De verdachte heeft een onbegeleidbare houding en werkt nergens aan mee, dit terwijl behandeling noodzakelijk wordt geacht.
De op te leggen maatregel
Blijkens artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Aan die voorwaarden is in de onderhavige zaak voldaan. Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Er is – tot tweemaal toe – geprobeerd de verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis intensief te begeleiden en te behandelen, onder meer door middel van ITB Harde Kern. De verdachte heeft echter niet mee willen werken en hij heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij voor onderhavig feit het liefst een onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd krijgt. Het recidiverisico wordt echter als hoog ingeschat en de deskundigen zijn het erover eens dat behandeling van de verdachte noodzakelijk is om dit risico in te perken. Deze behandeling kan volgens de deskundigen niet anders worden vormgegeven dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Gelet op al het voorgaande en het advies van de deskundigen en de onderbouwing die daarbij is gegeven acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk gelet op het belang van de verdachte bij een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. De rechtbank zal dan ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van de maatregel mogelijk is voor zover deze de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank overweegt tot slot dat gelet op de noodzaak van behandeling en de zwaarte van de PIJ-maatregel geen jeugddetentie zal worden opgelegd aan de verdachte.