ECLI:NL:RBDHA:2022:7300
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in kort geding met betrekking tot zorgregeling na intrekking vordering
In deze zaak heeft de vrouw de man op 25 februari 2022 gedagvaard om op 10 maart 2022 te verschijnen bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag. De mondelinge behandeling zou gelijktijdig plaatsvinden met een ander kort geding. De man heeft op 2 maart 2022 een conclusie van antwoord ingediend, maar door verschillende omstandigheden is de mondelinge behandeling meerdere keren verplaatst. Op 7 april 2022 heeft de advocaat van de vrouw de zaak ingetrokken, maar de advocaat van de man heeft aangegeven dat hij enkel instemt met de intrekking indien de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten. De mondelinge behandeling heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 24 juni 2022.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vrouw geen reden heeft gegeven voor de intrekking van haar vorderingen, en dat deze intrekking onnodige kosten heeft veroorzaakt. De vrouw is in het ongelijk gesteld, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het kort geding niet kon combineren met een eerder aanhangig gemaakt kort geding dat betrekking had op dezelfde zorgregeling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw in de proceskosten moet worden veroordeeld, ondanks het familierechtelijke karakter van de zaak. De kosten zijn begroot op € 1.330,--, waarvan € 314,-- aan griffierecht en € 1.016,-- aan salaris advocaat.
In de beslissing heeft de voorzieningenrechter de vrouw veroordeeld in de proceskosten en verklaard dat deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.