ECLI:NL:RBDHA:2022:7227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C-09-625796-KG ZA 22-199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de verdeling van huwelijksgemeenschap en medewerking aan verkoop van onroerend goed

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022, gaat het om een kort geding tussen twee partijen die van 1999 tot 2013 in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. De zaak betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap, met name de woning en garage die tot deze gemeenschap behoren. Eiser, die in de woning woont, heeft eerder een vonnis gekregen waarin hij werd verplicht om aan te tonen dat hij in staat is de woning en garage over te nemen, anders zouden deze verkocht worden. Eiser is er echter niet in geslaagd om voor de gestelde deadline een hypotheekofferte te overleggen, wat leidde tot een kort geding vonnis waarin hij werd veroordeeld om mee te werken aan de verkoop van de woning.

Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen dit kort geding vonnis en vordert in deze procedure onder andere schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring en een termijn om de verkoop te regelen. Gedaagde vordert in reconventie een dwangsom voor het geval eiser niet meewerkt aan de verkoop. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitvalt en dat eiser gehouden is om mee te werken aan de verkoop. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie is een dwangsom opgelegd aan eiser voor het niet meewerken aan de verkoop.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/625796 / KG ZA 22/199
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 14 april 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te Den Haag,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.D.S. Doelam te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. T.D. van der Sanden, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiser], vergezeld van mr. Sardjoe, en mr. Doelam.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Partijen zijn van [… 1] 1999 tot [… 2] 2013 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest. Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap hoort de woning aan de [adres 1] (hierna: de woning) en de aanhorige garage aan de [adres 2] (hierna: de garage).[eiser] woont in voormelde woning.
1.2.
Bij mondeling vonnis van 24 juni 2021 heeft deze rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij is bepaald dat, voor zover hier van belang, [eiser] twee weken en twee maanden de tijd krijgt om, onder overlegging van een offerte van een bank dan wel een brief van een hypotheekadviseur, aan te tonen dat hij in staat is de woning en de garage over te nemen en [gedaagde] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld en dat, indien hij hier niet in slaagt, de woning en de garage worden verkocht en geleverd aan een derde, waartoe partijen gezamenlijk binnen twee weken een verkoopopdracht zullen verstrekken aan de makelaar.
1.3.
Bij vonnis van 31 januari 2022 (hierna: het kort geding vonnis) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eiser] veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning en de garage, met bepaling dat het vonnis zo nodig in de plaats treedt van de voor de verkoop en levering benodigde medewerking en/of handtekening van [eiser]. Tevens is bepaald dat [gedaagde] het vonnis niet ten uitvoer mag leggen indien [eiser] uiterlijk op 30 januari 2022 aan [gedaagde] een hypotheekofferte heeft getoond waaruit blijkt dat hij in staat is de woning en de garage tegen taxatiewaarde over te nemen en [gedaagde] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld.
1.4.
[eiser] is er niet in geslaagd om voor 31 januari 2022 aan te tonen dat hij de woning en de garage tegen de getaxeerde waarde kan overnemen. Vervolgens heeft [gedaagde] het vonnis op 3 februari 2022 aan [eiser] doen betekenen.
1.5.
Op 24 februari 2022 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld tegen het kort geding vonnis, waarbij hij bij incident heeft gevorderd de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis.
1.6.
[eiser] vordert in deze procedure in conventie, zakelijk weergegeven:
I. De uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het kort geding vonnis te schorsen;
II. [eiser] een termijn te verlenen van vier maanden na de datum van het in deze te wijzen vonnis, om ervoor zorg te dragen dat [gedaagde] door [eiser] zal worden ontslagen uit hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening;
III. De vervangende toestemming uit te spreken ten behoeve van [gedaagde] dat de woning en de garage worden verkocht aan [eiser] (c.q. worden overgenomen door de man) voor de op 17 november 2021 getaxeerde en tussen partijen overeengekomen verkoopprijs ter hoogte van € 270.000,--, op voorwaarde dat [eiser] [gedaagde] zal ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening, waarbij de verdere afwikkeling zal geschieden op de wijze zoals de rechtbank heeft bepaald in haar vonnis van 24 juni 2021;
IV. [gedaagde] te veroordelen om mee te werken aan de overdracht van de woning en de garage op naam van [eiser] voor de op 17 november 2021 getaxeerde en tussen partijen overeengekomen verkoopprijs van € 270.000,--, en dit vonnis in de plaats zal treden van de toestemming van de vrouw voor alle noodzakelijke handelingen voor de overdracht van de woning en het inlossen van de levensverzekering;
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
1.7.
[gedaagde] vordert in deze procedure in reconventie, zakelijk weergegeven:
I. Te bepalen dat aan de veroordeling 5.1 van het vonnis een dwangsom wordt verbonden van € 15.000,-- per dag dat [eiser] geen of geen volledige medewerking heeft verleend aan de verkoop van de woning en de garage, met een maximum van € 250.000,--;
II. [eiser] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.8.
Partijen voeren over en weer verweer tegen het gevorderde.
1.9.
Het gevorderde in conventie komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend. Inherent aan de kortgedingprocedure is dat de voorzieningenrechter de belangen van partijen afweegt. Dat geldt ook voor de belangen van partijen ten aanzien van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waarop vordering I zich richt. De voorzieningenrechter heeft in het kort geding vonnis overwogen dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] uitvalt en dat derhalve het uitgangspunt is dat [eiser] op grond van het vonnis van 24 juni 2021 is gehouden om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning. Zodoende mag ervan worden uitgegaan dat er een afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden. Ten overvloede wordt opgemerkt dat gesteld noch gebleken is dat het kort geding vonnis een feitelijke of juridische misslag bevat, zodat dat verder buiten beschouwing kan blijven. De slotsom is derhalve dat uitvoering moet worden gegeven aan het kort geding vonnis. Dat brengt mee dat de vorderingen II tot en met IV ook niet voor toewijzing in aanmerking komen.
1.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding in conventie. Deze kosten worden begroot aan de hand van het gebruikelijke liquidatietarief. Anders dan [gedaagde] betoogt is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding is voor een veroordeling van [eiser] in de daadwerkelijk door [gedaagde] gemaakte kosten. Een volledige vergoedingsplicht ter zake van de proceskosten is slechts in buitengewone omstandigheden aan de orde, bijvoorbeeld in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad als grond voor een volledige proceskostenveroordeling is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had moeten blijven. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
1.11.
Het gevorderde in reconventie, dat met name ziet op medewerking van [eiser] aan het feitelijke verkoopproces, is toewijsbaar. Daarvoor is het volgende redengevend. [eiser] heeft zowel geen uitvoering gegeven aan het vonnis van 24 juni 2021 als aan het vonnis van de voorzieningenrechter. Het is duidelijk dat [eiser] geen daadwerkelijke medewerking wil verlenen aan de verkoop van de woning en de garage. Weliswaar is in het kort geding vonnis reeds bepaald dat dat vonnis zo nodig in de plaats treedt van de benodigde medewerking en/of handtekening van [eiser] voor verkoop en levering, maar dat laat onverlet dat [gedaagde] toch nog belang heeft bij toewijzing van een dwangsom met betrekking tot de medewerking van [eiser] aan verkoopactiviteiten, zoals het maken van foto’s en het toestaan van bezichtigingen. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat in de onderhavige zaak oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van het kort geding vonnis, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 250,-- per dag dat [eiser] geen of geen volledige medewerking verleent aan de verkoop van de woning en de garage en worden gemaximeerd op een bedrag van € 15.000,--.
1.12.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding in reconventie. Deze kosten zullen worden begroot op nihil, omdat niet is gebleken dat [gedaagde] als gevolg van de reconventionele vordering noemenswaardige extra kosten heeft moeten maken.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na deze uitspraak de kosten van dit geding aan [gedaagde] te betalen, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.330,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 314,-- aan griffierecht;
2.3.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
2.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
2.5.
bepaalt dat [eiser] een dwangsom verbeurt van € 250,-- per dag dat [eiser] geen of geen volledige medewerking verleent aan de verkoop van de woning en de garage, met een maximum van € 15.000,--;
2.6.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil;
2.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. T.D. van der Sanden mr. S.J. Hoekstra-van Vliet