ECLI:NL:RBDHA:2022:7179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
NL22.13156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen uitzetting naar Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Somalische verzoekster die tegen haar uitzetting naar Italië bezwaar had gemaakt. De verzoekster had op 11 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting, die gepland stond voor 12 juli 2022. Tevens verzocht zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter ontving het standpunt van de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op dezelfde dag. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld.

De verzoekster stelde dat zij rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat zij een aanvraag om een verblijfsvergunning had ingediend op basis van artikel 8 van het EVRM, met als doel verblijf bij haar dochter. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag van verzoekster tijdig was afgehandeld, maar dat deze was afgewezen. Hierdoor was het rechtmatig verblijf van verzoekster beëindigd, wat betekende dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer tot het beoogde resultaat kon leiden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar tegen de feitelijke overdracht geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en telefonisch meegedeeld aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13156

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is om haar uit te zetten naar Italië op dinsdag 12 juli 2022 om 9:10 uur.
Verzoekster heeft daartegen op 11 juli 2022 bezwaar gemaakt. Zij heeft verder op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om haar uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het standpunt van verweerder op 11 juli 2022 ontvangen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekster stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1957 en de Somalische nationaliteit te bezitten.
2. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een
handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de
toepassing van Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De
voorgenomen overdracht van verzoeker is als een zodanige handeling aan te merken.
Daartegen staat aldus het rechtsmiddel van bezwaar open.
3. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan
de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op
grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [1] op verzoek een voorlopige voorziening
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook
in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden
wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen overdracht van verzoeker op zeer korte
termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
5. Bij besluit van 19 oktober 2021 is de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen, omdat de autoriteiten van Italië verantwoordelijk zijn voor de behandeling daarvan. Het beroep tegen dit besluit (tevens overdrachtsbesluit) is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 23 maart 2022 ongegrond verklaard. [2] Het hoger beroep hiertegen is eveneens ongegrond verklaard, waardoor het besluit van 19 oktober 2021 in rechte vaststaat.
6. Niet in geschil is dat verzoekster op 1 juli 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend met als doel verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM [3] bij haar dochter. Evenmin is in geschil dat zij vanaf dat moment rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw [4] .
7. Verzoekster voert aan dat zij, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheid, niet kan worden uitgezet aan Italië, omdat zij de behandeling van haar aanvraag in Nederland mag afwachten.
8. Verweerder heeft op 11 juli 2022 gereageerd op het standpunt van verzoekster en heeft daarbij aangegeven dat hij voornemens was uiterlijk op 11 juli 2022 om 16:00 uur een beslissing te nemen op de aanvraag van verzoekster. Verder geeft verweerder aan in zijn reactie dat de uitzetting zal worden gestaakt indien de aanvraag wordt toegewezen dan wel het niet is gelukt om voor 16:00 uur een beslissing te nemen.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder tijdig heeft beslist op de aanvraag van verzoekster en dat deze aanvraag is afgewezen. Dit betekent dat het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw hiermee is beëindigd. Gelet hierop kan het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer tot het beoogde resultaat leiden. Voor zover verzoekster heeft aangevoerd dat een overdracht in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat zij een zodanige afhankelijkheidsrelatie heeft met haar dochter, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster dit niet heeft onderbouwd. Zoals eerder is overwogen door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle [5] , is de (enkele) schriftelijke verklaring van verzoekster en haar dochter onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat het bezwaar tegen de feitelijke overdracht geen redelijk kans van slagen heeft. Dit verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld op 11 juli 2022 om 17:53 uur aan verweerder en om 17:54 uur aan de gemachtigde van verzoekster.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Rb. Den Haag, zp. Zwolle 23 maart 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:802.
3.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Rb. Den Haag, zp. Zwolle 23 maart 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:802.