ECLI:NL:RBDHA:2022:7223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
NL22.13448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Somalische vrouw geboren in 1957, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM, die zij had ingediend om bij haar dochter in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had haar medegedeeld dat hij voornemens was om haar op 12 juli 2022 uit te zetten naar Italië. Verzoekster had op 11 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en geconcludeerd dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar dochter, en dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat verzoekster niet in het bezit was van een geldige machtiging tot verblijf (mvv). De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de omstandigheden van verzoekster niet zodanig waren dat de overdracht naar Italië onredelijk hard zou zijn.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en is openbaar gemaakt op 20 juli 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13448

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is om haar uit te zetten naar Italië op dinsdag 12 juli 2022 om 9:10 uur.
Bij besluit van 11 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM [1] bij haar dochter afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit op 11 juli 2022 bezwaar gemaakt. Zij heeft verder op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om haar uitzetting te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het standpunt van verweerder op 11 juli 2022 ontvangen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekster stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1957 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Zij heeft op 1 juli 2022 een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM bij haar dochter.
Toetsingskader
2. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een
handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de
toepassing van Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De
voorgenomen overdracht van verzoeker is als een zodanige handeling aan te merken.
Daartegen staat aldus het rechtsmiddel van bezwaar open.
3. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan
de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op
grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [2] op verzoek een voorlopige voorziening
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook
in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden
wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen overdracht van verzoeker op zeer korte
termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft.
Het bestreden besluit
6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat zij niet in het bezit is van een geldige mvv [3] . Verzoekster komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat haar uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar meerderjarige dochter. Verzoekster heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van privéleven nu zij nog maar kort in Nederland verblijft. Er is dan ook geen sprake van familie-/privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Een overdracht aan Italië is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Wat verzoekster heeft aangevoerd is onvoldoende om haar vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule [4] . Niet gebleken is dat het voor verzoekster onredelijk hard is om te worden overgedragen aan Italië, aldus verweerder.
Familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM
7. Verzoekster heeft aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar dochter. Verzoekster stelt dat zij altijd heeft samengeleefd en -gewoond met haar dochter en verwijst hiervoor naar de verklaringen van haar dochter in diens asielprocedure. Verder doet de dochter van verzoekster alles voor haar, waarbij gedacht kan worden aan huishoudelijke taken en begeleiding naar (medische) afspraken vanwege de hoge leeftijd en analfabetisme van verzoekster, maar ook vanwege hun traditie en cultuur.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aan hetgeen verzoekster in dit kader naar voren heeft gebracht niet ten onrechte de conclusie heeft verbonden dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar dochter. Verweerder heeft terecht in het verweerschrift opgemerkt dat een gestelde afhankelijkheidsrelatie niet slechts met verklaringen kan worden onderbouwd en dat de bewijslast op dit punt bij verzoekster ligt. Met hetgeen verzoekster in het verzoekschrift heeft aangevoerd, heeft zij niet onderbouwd dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie met haar dochter. Voor zover verzoekster heeft verwezen naar de verklaringen van haar dochter in dier asielprocedure stelt de voorzieningenrechter vast dat die verklaringen niet zijn overgelegd, waardoor de voorzieningenrechter dit niet kan meenemen in de beoordeling van dit verzoek. Anders dan verzoekster stelt, heeft verweerder in eerdere procedures de onderbouwing van de afhankelijkheidsrelatie met verklaringen onvoldoende geacht, waarna dat bij uitspraak van 23 maart 2022 [5] en 11 juli 2022 [6] is beoordeeld door de rechtbank. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geen familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen verzoekster en haar dochter aangenomen.
Hardheidsclausule
9. Verzoekster voert verder aan dat, zo leest de voorzieningenrechter, het tegenwerpen van de mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Gelet op de omstandigheden zoals die eerder naar voren zijn gebracht, kan van verzoekster niet worden verwacht dat zij voor zichzelf zou kunnen zorgen in Italië dan wel in haar land van herkomst.
10. Op basis van wat verzoekster tot nu toe heeft aangevoerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen dat niet is onderbouwd dat er sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsrelatie tussen verzoekster en haar dochter, waardoor een overdracht naar Italië om daar de bezwaarprocedure af te wachten niet onevenredig hard is.
Hoorplicht
11. Tot slot voert verzoekster aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gebracht nu op de aanvraag van verzoekster binnen een paar uur is beslist en zij (dan wel haar dochter) niet is gehoord.
12. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat op basis van de bezwaargronden die verzoekster tot op heden heeft ingediend niet valt in te zien op welke punten verzoekster (of haar dochter) uitvoerig(er) over de afhankelijkheidsrelatie tussen verzoekster en haar dochter zou kunnen verklaren. Hierbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster geen onderbouwing heeft gegeven van haar verklaringen over die afhankelijkheidsrelatie.
Conclusie
13. Het bezwaar van verzoekster heeft op dit moment geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet verder, gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarom af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld op 12 juli 2022 om 7:08 uur aan de gemachtigde van verzoekster en om 7:10 uur aan verweerder.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Machtiging tot voorlopig verblijf.
4.Paragraaf B1/4.1. Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Rb. Den Haag, zp. Zwolle 23 maart 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:802.
6.Rb. Den Haag, zp. Middelburg 11 juli 2022 in de zaak NL22.13156.