ECLI:NL:RBDHA:2022:7107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
NL21.16667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvraag verzorgende ouder op basis van artikel 20 VWEU in het licht van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor verblijf in Nederland als verzorgende ouder van zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser een geldig verblijfsrecht in Spanje heeft en het minderjarige kind niet gedwongen wordt om de Unie te verlaten. Eiser betwistte de afwijzing en stelde dat verweerder de belangen van zijn kind niet voldoende had meegewogen en dat hij in bezwaar had moeten worden gehoord.

De rechtbank behandelde het beroep op 18 mei 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn partner, terwijl verweerder niet verscheen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat zijn kind geen verblijf in Spanje kan verkrijgen, en dat de belangen van het kind niet in het geding waren, aangezien eiser rechtmatig verblijf had in Spanje. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gedaan en dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond over de afwijzing.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen. Eiser heeft geen recht op een verblijfsrecht in Nederland als verzorgende ouder, omdat hij niet heeft aangetoond dat zijn kind niet in Spanje kan verblijven. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan te tonen dat zij en hun kinderen niet in andere lidstaten kunnen verblijven om aanspraak te maken op een afgeleid verblijfsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om afgifte van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, [1] afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Zijn partner is verschenen en de heer E. Tackey als tolk. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1969 en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Hij verblijft in Nederland als vreemdeling en heeft een minderjarige dochter, geboren op [geboortedag 2] 2010, met de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft op 6 juli 2020 een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder op grond van artikel 20 van het VWEU [2] als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 in de zaak Chavez-Vilchez. [3]
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat het minderjarige kind niet gedwongen wordt het grondgebied van de Unie te verlaten als eiser een verblijfsrecht (in Nederland) wordt geweigerd. [4] Eiser heeft namelijk tot 7 mei 2027 een geldig verblijfsrecht in Spanje, wat blijkt uit een Spaans verblijfsdocument. Niet gebleken of gesteld is dat het verblijfsrecht inmiddels is beëindigd. Verweerder heeft in bezwaar de afwijzing gehandhaafd door eisers bezwaar ongegrond te verklaren.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser betwist dat uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat verweerder hem geen verblijfsrecht in Nederland als verzorgende ouder hoeft te verlenen, enkel omdat hij rechtmatig verblijf in Spanje heeft. Voor zover de hoogste bestuursrechter dit afleidt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie, [5] merkt eiser op dat de aangehaalde arresten zien op andere situaties. De kinderen en ouders in die arresten hadden namelijk verblijfsrecht in een andere lidstaat, terwijl eisers kind in dit geval geen formele band heeft met Spanje en het dus niet duidelijk is of zij verblijfsrecht krijgt in Spanje. Het ligt op verweerders weg om onderzoek te doen naar de vraag, of eisers kind in Spanje verblijf zal krijgen. Van eiser kan dit namelijk niet worden verwacht, omdat hij geen kennis heeft van het Spaanse recht. Eiser stelt verder dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten de belangen van zijn kind daadwerkelijk mee te wegen. [6] Tot slot had verweerder hem in bezwaar moeten horen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 8 van het EVRM [7]
4. De rechtbank laat het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 20 januari 2022 [8] buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde. Eiser had deze beroepsgrond eerder dan pas op zitting naar voren kunnen en moeten brengen. De uitspraak van de Afdeling waarop eiser een beroep doet dateert van na het bestreden besluit, maar van ruim voor de zitting. Daarbij heeft verweerder op 6 mei 2022 al kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen. Dit maakt dat het op eisers weg lag om vòòr de zitting kenbaar te maken dat hij (ter zitting) een beroep zou doen op deze uitspraak om verweerder zo de gelegenheid te bieden daarop schriftelijk te reageren.
Verblijfsrecht in Spanje
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Spanje. In geschil is of eiser als verzorgende ouder van een Nederlands kind, ondanks zijn verblijfsrecht in Spanje, aan artikel 20 van het VWEU een verblijfsrecht ontleent (in Nederland).
6. De rechtbank stelt voorop dat het Hof van Justitie in het arrest Chavez-Vilchez heeft bepaald dat er zeer bijzondere situaties bestaan waarin aan een onderdaan van een derde land, die familielid is van een burger van de Unie, een afgeleid verblijfsrecht moet worden toegekend. Van zo’n zeer bijzondere situatie is sprake wanneer aan het Unieburgerschap de nuttige werking wordt ontnomen door de weigering om zo’n recht aan de onderdaan van een derde land te verlenen, met als gevolg dat de burger van de Unie feitelijk verplicht is het grondgebied van de gehele Unie te verlaten en hem zo het effectieve genot van de essentie van de aan die status ontleende rechten wordt ontzegd. Volgens de hoogste nationale bestuursrechter volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie dat een onderdaan van een derde land geen aanspraak heeft op een afgeleid verblijfsrecht als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez als hij zich met de burger van de Unie naar een andere lidstaat kan begeven. [9] Het is daarbij in de eerste plaats aan de vreemdeling om bij de aanvraag alle gegevens te verschaffen die aantonen dat hij of zij niet met de burger van de Unie in de andere lidstaat kan verblijven, zodat de Unieburger verplicht zou zijn het grondgebied van de Europese Unie in zijn geheel te verlaten. Als de vreemdeling betoogt dat het verblijfsrecht in de andere lidstaat niet meer bestaat of dat de Unieburger daar niet kan verblijven omdat deze niet aan de vereisten van de Verblijfsrichtlijn voldoet, is het dus in eerste instantie aan de vreemdeling om dat aannemelijk te maken. Pas als de vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, moet verweerder aan de hand van het betoog van de vreemdeling en de eventueel overgelegde stukken onderzoeken en deugdelijk motiveren of een weigering van een verblijfsrecht tot gevolg heeft dat de Unieburger verplicht is het grondgebied van de Unie te verlaten.
7. De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat de hoogste nationale bestuursrechter een verkeerde uitleg heeft gegeven aan de rechtspraak van het Hof van Justitie. Het Hof van Justitie oordeelt in beide arresten dat de weigering van een verblijfsrecht feitelijk er niet toe mag leiden dat de burger van de Unie
het grondgebied van de Unie in zijn geheelmoet verlaten. [10] Dat de feitelijke situaties in beide arresten anders zijn dan die van eiser, maakt dit criterium waaraan voldaan moet worden om een afgeleid verblijfsrecht te verkrijgen, niet anders.
8. Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat zijn kind als burger van de Unie geen verblijf in Spanje kan verkrijgen. Dit vereiste is niet onredelijk. Verweerder wijst er terecht op dat eisers kind als burger van de Unie vrij kan reizen, tot drie maanden in Spanje kan verblijven én langer als wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn. Voor dit laatste kan een aanvraag bij de Spaanse autoriteiten worden ingediend, zodat van eiser – in tegenstelling tot zijn betoog – geen (grondige) kennis van het Spaanse recht wordt verwacht. Daarbij is tot op heden niet door eiser geconcretiseerd, bijvoorbeeld aan de hand van een weigering van een aanvraag door de Spaanse autoriteiten, dat het voor zijn kind niet mogelijk is om verblijf in Spanje te krijgen.
Belangen van het kind
9. Uit het arrest Chavez-Vilchez blijkt dat de (hogere) belangen van het kind, zoals onder meer vastgelegd in het door eiser aangehaalde artikel 24 van het Handvest, betrokken dienen te worden bij het vaststellen van een eventuele afhankelijkheidsrelatie. Artikel 24 van het Handvest is gebaseerd op artikel 3 van het IVRK. Hoewel dit laatste artikel rechtstreekse werking heeft, voor zover het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken, bevat het geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. De bestuursrechter moet wel toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze toets heeft een terughoudend karakter. [11]
Nu eiser beschikt over een Spaans verblijfsrecht en hij niet heeft aangetoond dat hij en zijn kind zich niet in Spanje kunnen vestigen, wordt van eiser en zijn kind niet verwacht dat zij het grondgebied van de Unie verlaten. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan het vaststellen van een eventuele afhankelijkheidsrelatie en aan een belangenafweging, waarbij de belangen van het kind betrokken moeten worden.
Horen in bezwaar
10. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Verweerder mag van horen in bezwaar slechts afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren van eiser niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [12] Het bezwaarschrift van eiser gaf geen aanleiding om eraan te twijfelen dat eiser verblijfsrecht heeft in Spanje en dat het primaire besluit in overeenstemming is met vaste rechtspraak en beleid. Dit maakt dat aan de vereiste maatstaf werd voldaan en verweerder kon afzien van het horen in bezwaar.
Wat is de conclusie?
11. Verweerder heeft op goede gronden eisers aanvraag voor verblijf als verzorgende ouder op grond van artikel 20 van het VWEU als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez afgewezen. Het beroep is ongegrond.
12. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
3.ECLI:EU:C:2017:354.
4.Zie voorwaarde d in paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:789, r.o. 4.1) en de daarin aangehaalde arresten van het Hof van Justitie in de zaken Alokpa en Moudoulou van 10 oktober 2013 (ECLI:EU:C:2013:645) en Rendón Marín van 19 september 2016 (ECLI:EU:C:2016:675).
6.Eiser beroept zich daarbij op artikel 24, tweede en derde lid, van het Handvest van de Grondrechten van de EU (het Handvest), artikel 3 van het (Internationaal) Verdrag inzake de rechten van het kind (het IVRK) en het arrest van het Hof van Justitie van 11 maart 2021 (ECLI:EU:C:2021:197, r.o. 26 en 36).
7.Het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:187).
9.Zie de hiervoor genoemde uitspraak van 16 april 2021 van de Afdeling, r.o.. 4.1 – 5.1.
10.Zie de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Alokpa en Moudoulou van 10 oktober 2013 (ECLI:EU:C:2013:645, r.o. 35) en Rendón Marín van 13 september 2016 (ECLI:EU:C:2016:675, r.o. 79 en 89).
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV3716, r.o. 2.3.8.).
12.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.