ECLI:NL:RBDHA:2022:7101
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verwijtbare werkloosheid en recht op WW-uitkering na ontslag op staande voet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die sinds april 2020 niet meer op zijn werk verscheen, had een WW-uitkering aangevraagd na ontslag op staande voet wegens werkweigering. De rechtbank oordeelde dat de eiser verwijtbaar werkloos was, omdat hij zonder communicatie met zijn werkgever niet meer op het werk verscheen en de pogingen van de werkgever om contact op te nemen negeerde. De rechtbank concludeerde dat aan de werkloosheid van eiser een dringende reden ten grondslag lag, zoals bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, en dat eiser een verwijt kon worden gemaakt van zijn ontslag. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht had op uitbetaling van de WW-uitkering. De rechtbank droeg verweerder wel op om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.