Overwegingen
1. Verweerder heeft op verzoek van eiser bij beschikking van 13 november 2013 een ‘verklaring geen privé gebruik auto’ (verklaring geen privé gebruik) aan eiser afgegeven.
2. Eiser heeft in 2018 een auto met het kenteken [kentekennummer 1] (de auto) ter beschikking gesteld gekregen van zijn werkgever [B.V.] B.V. Over de waarde van deze auto is door de werkgever van eiser geen loonheffing ingehouden.
3. Bij brief van 10 januari 2019 heeft verweerder ter controle op de afgegeven verklaring geen privé gebruik eiser verzocht om over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een vragenformulier “Loonheffingen Geen privégebruik auto” in te vullen en, indien eiser daarover beschikt, een rittenregistratie te overleggen.
4. Met dagtekening 27 januari 2019 heeft eiser een ingevuld vragenformulier over het privégebruik van de auto met daarbij een rittenregistratie aan verweerder toegezonden (de eerste rittenregistratie).
5. Bij brief van 8 maart 2019 wordt eiser door verweerder in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren, omdat volgens verweerder de eerste rittenregistratie niet voldoet aan de wettelijke eisen. In reactie daarop heeft eiser onder meer de door de garage uitgedraaide sleutelhistorie en een uitdraai van het grootboek overgelegd.
6. Omdat niet alle gevraagde informatie is overgelegd, heeft verweerder eiser bij brief van 12 juli 2019 in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren. In reactie hierop heeft eiser een tankoverzicht overgelegd.
7. Bij brief van 21 augustus 2019 wordt eiser door verweerder nogmaals in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren, omdat verweerder meer informatie nodig heeft om de eerste rittenregistratie te kunnen beoordelen. In reactie hierop heeft eiser een uitgebreidere uitdraai van het grootboek overgelegd.
8. Bij brief van 17 oktober 2019 verzoekt verweerder eiser om een nadere toelichting, omdat het tankoverzicht niet aansluit bij de eerste rittenregistratie. Eiser heeft hierop bij brief van 1 november 2019 gereageerd.
9. Met dagtekening 21 november 2019 heeft verweerder een ‘Kennisgeving van naheffing en boete over het jaar 2018’ aan eiser gezonden. Nadat eiser hierop bij brief van
6 december 2019 heeft gereageerd, heeft verweerder met dagtekening 6 februari 2020 een ‘Mededeling naheffing en boete over het jaar 2018’ aan eiser gezonden.
10. Met dagtekening 10 maart 2020 is aan eiser de naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 21.178. Daarbij is ook een verzuimboete opgelegd van € 5.278 en is bij beschikking tevens € 1.007 aan belastingrente in rekening gebracht.
11. In bezwaar heeft eiser een aangepaste rittenregistratie (de tweede rittenregistratie) overgelegd.
12. Bij uitspraak op bezwaar zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar is - voor zover van belang - met betrekking tot de verschillen tussen de eerste rittenregistratie, de tweede rittenregistratie en de sleutelhistorie het volgende opgenomen:
13. In geschil is of de naheffingsaanslag, de verzuimboete en de beschikking belastingrente terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
14. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat uit de tweede rittenregistratie blijkt dat hij niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto en subsidiair heeft hij aan zijn bewijslast voldaan door ander bewijs te leveren. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser in beroep onder meer e-mailcorrespondentie, een analyse van de vorige gemachtigde van eiser en kopieën van de agenda van eiser overgelegd. Eiser voert verder aan dat hij in privé de beschikking heeft over twee andere auto’s. Daarnaast is volgens eiser het vertrouwensbeginsel geschonden. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de verzuimboete te hoog is vastgesteld.
15. Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het pro forma beroep is ingesteld door [B.V.] B.V. en zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en subsidiair dient het beroep ongegrond te worden verklaard, omdat de naheffingsaanslag, de verzuimboete en de beschikking belastingrente terecht en niet te hoog zijn vastgesteld. Volgens verweerder heeft eiser niet voldaan aan zijn bewijslast dat er niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden. De rittenregistraties bevatten dermate veel onvolkomenheden en tekortkomingen dat deze niet als het van eiser verlangde bewijs kwalificeren. Daarnaast is geen sprake van opgewekt vertrouwen.
16. De rechtbank zal allereerst ingaan op het standpunt van verweerder dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet eiser maar [B.V.] B.V. beroep heeft ingesteld. Nu eiser ter zitting heeft verklaard dat hij bedoeld heeft namens zichzelf beroep in te stellen en dat het vermelden van [B.V.] B.V. een kennelijke verschrijving betreft, en gelet op de omstandigheid dat de met het pro forma beroepschrift meegestuurde uitspraak op bezwaar aan eiser zijn gericht en de naam van eiser vermeld is op het aanvullend beroepschrift, dient naar het oordeel van de rechtbank het ervoor te worden gehouden dat de gemachtigde van eiser het beroep heeft ingesteld namens eiser. In de omstandigheid dat in het pro forma beroepschrift en het aanvullend beroepschrift als (mede)indiener van het beroep [B.V.] B.V. is genoemd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Artikel 13bis, elfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB)
17. Voor zover eiser ter zitting heeft gesteld dat de naheffingsaanslag en verzuimboete
op grond van artikel 13bis, elfde lid, van de Wet LB aan [B.V.] B.V., zijnde de inhoudingsplichtige, opgelegd hadden moeten worden, overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 13bis, elfde lid, van de Wet LB wordt de verschuldigde belasting nageheven van de werknemer indien de werknemer niet doet blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, tenzij de inhoudingsplichtige wist dat de van de inspecteur afkomstige verklaring geen privégebruik niet juist was. In dat geval wordt de verschuldigde belasting nageheven van de inhoudingsplichtige. Nog daargelaten dat uit het hierna overwogene volgt dat de verschuldigde belasting terecht is nageheven van eiser, is gesteld noch gebleken dat de inhoudingsplichtige wist dat de aan eiser verstrekte verklaring geen privé gebruik onjuist was. De stelling van eiser slaagt dan ook niet.
18. Ingevolge artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB dient een voordeel in aanmerking te worden genomen wanneer een auto ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking is geteld. Daarbij wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Het vierde lid van artikel 13bis van de Wet LB bepaalt dat als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderbasis niet meer dan 500 kilometer privé wordt gebruikt er geen bijtelling plaatsvindt. Dit houdt in dat een bijtelling alleen achterwege blijft als eiser overtuigend kan aantonen dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Op eiser rust in deze aldus een verzwaarde bewijslast. Hiertoe kan een sluitende rittenregistratie worden bijgehouden. Het bewijs mag echter ook op een andere wijze worden geleverd.
19. Op grond van artikel 13bis, zevende lid, van de Wet LB, in samenhang bezien met artikel 3.13 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (Uitvoeringsregeling), moet een rittenregistratie ten minste de volgende gegevens bevatten:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
20. Eiser heeft ter zitting gesteld dat uitgegaan dient te worden van de tweede rittenregistratie. Deze rittenregistratie voldoet echter niet aan wat is bepaald in artikel 3.13, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling. Daarnaast wijkt de tweede rittenregistratie af van de eerste rittenregistratie, is ook de tweede rittenregistratie niet sluitend en heeft eiser de door verweerder geconstateerde verschillen als vermeld in overweging 12 niet betwist. In de tweede rittenregistratie is bovendien ongeveer 3.800 kilometer verantwoord met als omschrijving “omrijkilometers/lunch/werkbezoek/parkeren/diner/overnachtingen/broodje onderweg, parkeren”, terwijl de gereden routes en bezochte adressen voor deze extra kilometers niet zijn vermeld. Gelet op het voorgaande kan aan de tweede rittenregistratie niet de vereiste bewijskracht worden ontleend. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser dan ook niet geslaagd in de op hem rustende zware bewijslast om aan de hand van een rittenregistratie aan te tonen dat met de auto niet meer dan 500 kilometer privé is gereden.
21. Eiser heeft met wat hij heeft aangevoerd en met de door hem in beroep overgelegde stukken ook anderszins niet doen blijken dat met de auto niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Dat enkele stelling dat eiser ook twee andere auto’s tot zijn beschikking heeft, is onvoldoende. De aanwezigheid van andere vervoersmiddelen sluit immers niet uit dat (ook) met de onderhavige auto meer dan 500 kilometer per jaar in privé wordt gereden.
22. Eiser stelt verder nog dat sprake is van opgewekt vertrouwen en verwijst in dat verband naar het in 2008 bij [B.V.] B.V. ingestelde boekenonderzoek. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij destijds zijn rittenadministratie heeft overgelegd en dat de controleambtenaar daar mondeling mee akkoord is gegaan.
23. De uitkomsten van voornoemd boekenonderzoek zijn neergelegd in een tot de gedingstukken behorend controlerapport van 6 oktober 2008 (het controlerapport). In het controlerapport is - voor zover van belang - het volgende opgenomen: