ECLI:NL:RBDHA:2022:7005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
C/09?626239 / FT RK 22/187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in het kader van een saneringskrediet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] die zich in een problematische schuldensituatie bevindt. [verzoeker] heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers om een deel van de vorderingen te voldoen en het resterende deel kwijt te schelden. Aangezien niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft hij de rechtbank verzocht om het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] een schuldenlast heeft van € 221.662,13 aan 26 schuldeisers en dat hij met behulp van de gemeente Alphen aan den Rijn een saneringsakkoord heeft aangeboden. Dit akkoord houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering van 12,14% wordt aangeboden en aan de gewone schuldeisers 6,07%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd, maar dat de weigering van de schuldeisers om in te stemmen met het aanbod niet onredelijk is.

De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat de meerderheid van de schuldeisers, die samen ongeveer driekwart van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, weliswaar hebben ingestemd, maar dat het aandeel van de weigerende schuldeisers niet verwaarloosbaar is. De rechtbank heeft ook overwogen dat het voorstel van [verzoeker] niet het maximaal haalbare is, gezien zijn huidige omstandigheden en de mogelijkheid dat hij in de toekomst weer kan werken. De rechtbank heeft het verzoek tot oplegging van een dwangakkoord afgewezen en zal in een apart vonnis beslissen over het verzoek van [verzoeker] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer: C/09/626238 / FT RK 22/187
vonnis van 14 juni 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
hierna: [verzoeker] ,
tegen
1. Hebeta Tapijten B.V.,gevestigd te Genemuiden, vertegenwoordigd door Collect4U;
2. Sundrape,gevestigd te Enschede;
3. [A]wonende te [woonplaats];
4. PPC Den Haag,gevestigd te Den Haag, vertegenwoordigd door Van Schendel & Partners;
5. ABN AMRO Bank N.V.gevestigd te Amsterdam,
hierna: Hebeta Tapijten, Sundrape, [A], PPC en ABN AMRO.
Waar deze zaak over gaat
[verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vorderingen wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uitgaat

1.1.
[verzoeker] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 221.662,13 aan 26 schuldeisers. Het is [verzoeker] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de gemeente Alphen aan den Rijn heeft hij voor het laatst op 4 november 2021 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 12,14% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 6,07%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
De vijf voormelde verweersters zijn niet akkoord gegaan met dit voorstel.
[verzoeker] heeft aan hen de volgende schulden:
Naam schuldeiser: vordering: aandeel in totale schuldenlast:
1. Hebeta Tapijten € 400,01 0,18%
2. Sundrape € 5.581,17 2,52%
3. [A] € 11.513,89 5,19%
4. PPC € 1.460,45 0,66%
5. ABN AMRO € 35.759,83 16,13%
1.3.
De overige 21 schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.4.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [verzoeker] op 17 mei 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank Hebeta Tapijten, Sundrape, [A] , PPC en ABN AMRO dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [verzoeker] zijn behandeld op de zitting van 31 mei 2022. Op deze zitting zijn verschenen:
- [verzoeker] ;
- [B], schuldhulpverlener bij PLANgroep Alphen aan den Rijn;
- [C] namens de gemeente Alphen aan den Rijn;
- [A] .
2.2.
Bij e-mail van 2 maart 2022 heeft Van Schendel & Partners bericht dat PPC haar vordering intrekt.
2.3.
Hebeta Tapijten, Sundrape en ABN AMRO zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.
2.4.
ABN AMRO heeft bij brief van 27 mei 2022 toegelicht waarom zij niet instemt met de aangeboden schuldregeling.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[verzoeker] stelt dat het onredelijk is dat Hebeta Tapijten, Sundrape, [A] , PPC en ABN AMRO het aanbod niet aanvaarden. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
Volgens ABN AMRO is – kort samengevat – het voorstel niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd en niet het maximaal haalbare. Daarnaast heeft ABN AMRO twijfels of [verzoeker] zijn afspraken zal nakomen, gelet op de instabiele situatie (psychische problemen, geen vaste woonruimte, moeizame communicatie met de schuldhulpverlener).
3.3.
Aangezien PPC blijkens de bij 2.2 vermelde brief alsnog akkoord is gegaan, richt het verzoek inzake het dwangakkoord zich niet langer tegen deze schuldeiser.
3.4.
Hebeta Tapijten en Sundrape hebben hun standpunten niet kenbaar gemaakt aan de rechtbank.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoeker] om een dwangakkoord op te leggen af. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat naam verweerster weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door PLANgroep Alphen aan den Rijn. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarde(n), namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.4.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.5.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier niet op zijn plaats is.
Het is niet onredelijk dat verweersters hebben geweigerd met de schuldregeling in te stemmen
4.6.
De meerderheid van de schuldeisers, die samen ongeveer driekwart van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, hebben weliswaar ingestemd met de aangeboden
schuldregeling, maar het aandeel van de weigeraars van tezamen dus ongeveer een kwart is ook niet verwaarloosbaar te noemen.
Bij de vraag of een schuldeiser in redelijkheid mag weigeren om in te stemmen, kan bij
de beoordeling van de zwaarte van het financiële belang ook betrokken worden hoe de
vordering is ontstaan. In dit geval betreft de schuld aan [A] een
privéschuld. Volgens [A] heeft hij [verzoeker] in goed vertrouwen geld geleend, terwijl [verzoeker] bij het aangaan van die lening wist dat hij die niet kon terugbetalen. [verzoeker] overtuigde [A]
met de verklaring dat het uitstekend ging met zijn onderneming; hij zou het te lenen bedrag direct investeren in een grote, winstgevende order en zou die investering direct terugverdienen. Hij beloofde [A] dat hij hem binnen vier dagen zou terugbetalen. Zijn onderneming bleek echter in zwaar weer te verkeren.
Bovendien heeft [A] verklaard dat hij altijd een regeling heeft willen treffen, maar dat [verzoeker] alle communicatie verbrak.
Desgevraagd heeft [verzoeker] deze verklaringen ter zitting volmondig erkend.
Het is redelijkerwijs voorstelbaar dat het bij een dergelijke gang van zaken niet opgebracht kan worden om in te stemmen met een minnelijke regeling.
In dit geval is ook van belang dat het voorstel niet het maximaal haalbare is.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verzoeker] heeft niet het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.7.
[verzoeker] heeft een saneringskrediet aangeboden op basis van een
WWB-uitkering. Dat betekent dat hij een bedrag ineens heeft aangeboden en dat geen periodieke controle zal plaatsvinden van de arbeids(on)geschiktheid, aangezien ervan wordt uitgegaan dat die niet zal wijzigen. De rechtbank is echter met ABN AMRO van oordeel dat dat onvoldoende vaststaat. Hiertoe geldt het volgende.
Uit de dossierstukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat [verzoeker]
zijn stoffeerdersbedrijf, gezin en woonruimte is kwijtgeraakt en dat hij psychische en fysieke problemen heeft. Hij heeft geen vaste woonruimte en verblijft in een tent op een camping. Deze gebeurtenissen en omstandigheden hebben een zeer grote impact op zijn psychische gesteldheid (gehad). Hij krijgt ondersteuning vanuit de gemeente en Kwadraad.
Deze niet te benijden omstandigheden maken dat het begrijpelijk en aannemelijk is dat [verzoeker] de laatste jaren niet kon werken. Dat betekent echter niet dat er geen enkel zicht op verbetering is. De rechtbank gaat ervan uit dat [verzoeker] met (intensieve) begeleiding binnen drie jaar vaste woonruimte zal vinden ter stabilisering van zijn situatie. Daarnaast heeft [verzoeker] ter zitting desgevraagd verklaard dat hij graag wil en kan werken, ook al zal hem dat waarschijnlijk zwaar vallen. Via zijn oude netwerk zal hij naar eigen zeggen snel werk kunnen vinden: “Ik hoef maar te bellen en ik kan aan de slag”, aldus zijn verklaring.
De rechtbank sluit daarom niet uit dat hij de komende drie jaar aan het werk kan (blijven) gaan. Zijn verdiencapaciteit zal dus kunnen stijgen. Daarom is het voorstel dat hij aan zijn schuldeisers heeft gedaan niet het maximaal haalbare.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.8.
[verzoeker] heeft op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is de beslissing van mr. D. de Loor, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).