ECLI:NL:RBDHA:2022:6946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
NL22.2896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om vaststelling bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak heeft eiser op 21 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 10 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Op 8 juni 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat er inmiddels een besluit op de asielaanvraag is genomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft echter ook verzocht om vast te stellen hoeveel bestuurlijke dwangsommen er verbeurd zijn. De partijen zijn verdeeld over de vraag of deze vaststelling mogelijk is. Verweerder stelt dat artikel 8:55c van de Awb, dat de bestuursrechter de mogelijkheid biedt om verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen, door de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND buiten toepassing is verklaard. Eiser wijst erop dat dit gedeelte van de Tijdelijke wet onverbindend is verklaard in een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem.

De rechtbank volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem en oordeelt dat een beroep op het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel niet kan slagen. De rechtbank concludeert dat de Tijdelijke wet niet onverbindend is, waardoor er geen procesbelang is voor het vaststellen van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €379,50, omdat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen door alsnog een besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2896
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser v-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. A. Akhiat), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 21 februari 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft op 10 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 8 juni 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat inmiddels alsnog een besluit op die aanvraag is genomen zodat eiser om die reden in zoverre geen procesbelang meer heeft bij dit beroep.
2. Een procesbelang kan nog wel zijn gelegen in eisers verzoek om vast te stellen hoeveel bestuurlijke dwangsommen er verbeurd zijn. Partijen zijn verdeeld over de vraag of een dergelijke vaststelling mogelijk is. In het verweerschrift wijst verweerder erop dat artikel 8:55c van de Awb, op grond waarvan de bestuursrechter op verzoek de verbeurde bestuurlijke dwangsommen kan vaststellen, door artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) buiten toepassing is verklaard. Eiser wijst er echter op dat dit gedeelte van de Tijdelijke wet onverbindend is verklaard in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022.1
1. Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641 .
3. De rechtbank is in navolging van zittingsplaats Arnhem van oordeel dat een beroep op het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel2 niet kan slagen, omdat de asielprocedure diverse wezenlijke verschillen kent ten opzichte van andere procedures. Voor zover die uitspraak is gebaseerd op het recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel3
is deze rechtbank en zittingsplaats in navolging van zittingsplaats Rotterdam4 van oordeel dat dit beroep niet kan slagen omdat met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag geen Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Deze rechtbank en zittingsplaats is dan ook van oordeel dat de Tijdelijke wet niet (deels) onverbindend is, zodat niet kan worden overgegaan tot het vaststellen van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen. Dit levert dan ook niet alsnog procesbelang op, zodat het beroep niet- ontvankelijk dient te worden verklaard.
4. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Ook wanneer een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, bestaat daartoe de mogelijkheid. Dat is in het bijzonder het geval als het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2021.5 Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt verder dat sprake is van tegemoetkomen in situaties als die van eiser waarin hangende een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een besluit wordt genomen, bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2015.6
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van €759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van mening dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr.
S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
2 Zoals onder meer uiteengezet in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 december 1976 (Rewe), ECLI:EU:C:1976:188.
3 Zoals onder meer neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4 Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 22 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:402.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR21212611

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.