ECLI:NL:RBDHA:2022:6944
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 25 maart 2022 een aanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 maart 2022 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar zijn gemachtigde heeft op 15 april 2022 laten weten niet ter zitting te verschijnen. De staatssecretaris heeft op 19 april 2022 een verweerschrift ingediend en ook aangegeven niet ter zitting aanwezig te zijn.
Tijdens de zitting op 20 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en aangekondigd dat de uitspraak over zes weken zou volgen. Op 30 mei 2022 heeft de staatssecretaris gemeld dat eiser met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De rechtbank heeft op 8 juni 2022 de uitspraaktermijn verlengd en de gemachtigde van eiser verzocht om binnen een week te reageren op de MOB-melding. Echter, de gemachtigde heeft niet gereageerd. Op 24 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen de gelegenheid gegeven om aan te geven of zij nog een nadere zitting wensen. Aangezien geen van de partijen hierop heeft gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling die bescherming heeft gevraagd Nederland verlaat zonder te laten weten waar hij verblijft, er vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming. Gezien het uitblijven van een reactie van de gemachtigde van eiser, concludeert de rechtbank dat eiser geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.