In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiseres de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiseres, die de Indiase nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 27 juni 2022 in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet, omdat er een risico bestond dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres betwistte de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel te rechtvaardigen.
De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat er een gebrek was in het voortraject van de bewaring, namelijk de onjuiste functiebenaming van de ambtenaren die eiseres staande hielden. De rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangen van eiseres niet geschaad waren en er voldoende andere gronden waren voor de bewaring. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Wel werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 759.
De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.