ECLI:NL:RBDHA:2022:6923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
C/09/592115 / HA ZA 20-439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gebrekkige uitvoering van schilderwerk door schildersbedrijf in opdracht van VVE

In deze zaak heeft de VVE Flatgebouw Wittelaan/Albertinestraat te Wassenaar een geschil met [gedaagde] Schilderwerken over de kwaliteit van schilderwerk dat door [gedaagde] is uitgevoerd. De VVE heeft in 2015 en 2017 opdrachten gegeven aan [gedaagde] voor schilderwerk aan het appartementsgebouw. Na uitvoering van de werkzaamheden heeft de VVE geconstateerd dat het schilderwerk gebrekkig was, met onder andere niet geschilderde delen en afbladderende verf. De VVE heeft [gedaagde] in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op schadevergoeding voor de herstelkosten. [gedaagde] heeft de vordering betwist en in reconventie verzocht om vergoeding van zijn juridische kosten, stellende dat de VVE geen rechtsgeldige vordering had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de VVE onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gebreken in het schilderwerk, ondanks rapporten van deskundigen. De rechtbank oordeelt dat de VVE akkoord is gegaan met het gebruik van een ander verf technisch advies, waardoor de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de gebreken niet kan worden vastgesteld. Wel heeft [gedaagde] erkend dat hij niet al het schilderwerk heeft uitgevoerd, wat leidt tot een schadevergoeding van € 2.000 voor de VVE. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten van € 300 toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de vordering in reconventie van [gedaagde] is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/592115 / HA ZA 20-439
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
VVE FLATGEBOUW WITTELAAN/ ALBERTINESTRAATte Wassenaar,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.B. van Munster te Den Haag,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [gedaagde] SCHILDERWERKENte [plaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.W. de Haij te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna ‘de VVE’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2020, met producties 1 tot en met 16;
  • de incidentele conclusie tot vrijwaring, tevens tussenkomst, subsidiair voeging, , tevens conclusie van antwoord houdende eis in reconventie zijdens [gedaagde], met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord in incident zijdens de VVE, met producties 17 en 18;
  • het vonnis in incident van 26 augustus 2020, waarin de incidentele vorderingen zijn afgewezen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 19 tot en met 21;
  • het tussenvonnis van 9 maart 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties tevens houdende akte vermeerdering/wijziging van eis zijdens de VVE, met producties 22 tot en met 26;
1.2.
Op 16 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De VVE is een vereniging van eigenaren die wordt gevormd door de eigenaren van de appartementen in het flatgebouw aan de Wittelaan en de Albertinestraat te Wassenaar (hierna: het Pand). Symfonie VVE Beheer BV treedt op als beheerder van de VVE. [gedaagde] drijft een eenmanszaak die zich bezighoudt met het uitvoeren van schilderwerk.
2.2.
De VVE heeft in 2015 aan [gedaagde] opdracht verstrekt om de voorzijde van het Pand te schilderen voor een bedrag van € 19.395,45 inclusief BTW. Dit schilderwerk is in de loop van 2015 uitgevoerd en volledig betaald door de VVE. Er heeft geen formele oplevering plaatsgevonden.
2.3.
In juli 2017 heeft de VVE aan [gedaagde] de opdracht verstrekt om de achterzijde van het Pand te schilderen op basis van een offerte met een totaalbedrag van € 15.105 inclusief BTW. In navolging van hetgeen hierover is besloten in de voorafgaande ledenvergadering van de VVE is in deze offerte opgenomen dat het schilderwerk zal plaatsvinden met inachtneming van het verftechnisch advies dat was uitgebracht door Sigma Coatings.
2.4.
Nadat [gedaagde] een aanvang heeft gemaakt met de schilderwerkzaamheden is gebleken dat niet volgens het verf technisch advies van Sigma Coatings werd gewerkt, waardoor de garanties van Sigma Coatings zijn vervallen. Wel heeft hij gewerkt volgens een door hem ingewonnen verf technisch advies van verfleverancier Brillux. Hierna zijn de werkzaamheden van [gedaagde] stilgelegd. Tijdens de vergadering van 7 september 2017 heeft de VVE hierover het volgende besloten:
“(..) In feite liggen er nu twee opties:
1)
[gedaagde] contact op te laten nemen met Sigma en te komen tot een correct verftechnisch advies en met Sigma producten het werk afmaken of
2)
Een onafhankelijk advies t.a.v. het reeds uitgewerkte werk en de wijze waarop de rest afgemaakt dient te worden en eventueel herstel van het reeds uitgevoerde werk.
Beide opties worden in stemming gebracht met als uitkomst dat 1165 stemmen zijn voor optie 2 en 794 voor optie 1 waarmee is besloten een onafhankelijk advies in te winnen.(..)”
2.5.
Vervolgens heeft C.O.T. B.V. in opdracht van de VVE onderzoek gedaan en naar aanleiding daarvan een rapport gedateerd 23 oktober 2017 opgesteld. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“(..)4. SAMENVATTING EN BESPREKING VAN DE RESULTATEN
De resultaten kunnen als volgt worden samengevat:
-
Het schilderwerk aan de achtergevels is nog nergens afgerond. Er zijn wel tekortkomingen en slordigheden vastgesteld maar deze kunnen en zullen naar kan worden aangenomen, bij het afschilderen worden gecorrigeerd. De hechting van het tot dusver uitgevoerde schilderwerk is goed.
-
Het correctieschilderwerk aan de voorgevels is, zo lijkt het, nog nergens uitgevoerd.
-
Daar waar het kitwerk wel is uitgevoerd, voldoet het aan de daaraan te stellen eisen.

5. CONCLUSIE

Het schilderwerk is niet klaar. De kwaliteit van wat tot dusver wel is uitgevoerd voldoet, met uitzondering van plaatselijk voorkomende slordigheden, aan redelijk te stellen eisen.

6.HERSTELADVIES

Het schilderwerk aan de achtergevels kan gewoon waar nodig worden gecorrigeerd en afgerond. Brillux verfproducten zijn niet aantoonbaar minder van kwaliteit dan die van Sigma, maar om verdere discussies te voorkomen lijkt het zinvol dat de werkzaamheden worden afgerond met de in het advies voorgeschreven verfproducten.

Bij het corrigeren van verftechnische gebreken aan de voorgevels moet bijzondere aandacht worden besteed aan de liggende (uitpandige) delen. De randen van dorpels (met barstvorming) moeten zeer zorgvuldig worden kaal en rond geschuurd. Na het schuren dient te worden gegrond, overgegrond en afgeschilderd in een correcte verflaagdikte (ca. 100 micrometer). Het is essentieel dat tussen de afzonderlijke grondlagen niet opnieuw tot het hout kaal wordt geschuurd.(..)”
2.6.
In de vergadering van 2 mei 2018 heeft de VVE besloten om het werk af te laten maken door [gedaagde] met het verfbestek van Brillux, zo blijkt uit de notulen:
“(..) De beheerder tracht samen te vatten welke keuzes de VvE nu heeft:
1.
Werk af laten maken door [gedaagde] Schilderwerk met het verfbestek van Brillux zonder begeleiding vanuit de beheerder;
-
Het werk kan binnen redelijk afzienbare tijd worden hervat.
2.
Werk laten overnemen door [naam 1] op basis van de oude offerte met eventueel minder werk.
-
Opstartdatum is onbekend.
De vergadering besluit met één stem tegen om het werk af te laten maken door [gedaagde] schilderwerken met het verfbestek en garantiebepalingen van Brillux.(..)”
2.7.
Na deze vergadering heeft [gedaagde] het werk hervat, waarbij hij gebruik maakte van Brillux verfproducten en het door haar verstrekte verftechnisch advies van 14 juli 2017 met adviesnummer A9173707058. Daarna heeft [gedaagde] de werkzaamheden afgerond. Er heeft geen formele oplevering plaatsgevonden.
2.8.
De heer [naam 2] van Brillux heeft op 11 november 2018 een e-mailbericht aan [gedaagde] gestuurd met de volgende inhoud:
“(..) Geachte heer [gedaagde],
Hierbij mijn bezoekrapportage horende bij onderstaand advies.
Hechting van de verflagen en de laagdikte is voldoende.
Enkele schuurdeuren zijn door de slechte constructie aan vervanging toe.
Voor zover waarneembaar is dit complex volgens verftechnisch advies A9173707058 uitgevoerd en ziet er gezien het uitgevoerde schilderwerk goed en verzorgt uit.(..)”
2.9.
In opdracht van de VVE heeft Bureau voor Bouwpathologie B.V. op 18 november 2019 een rapport over het schilderwerk van [gedaagde] uitgebracht. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“(..)WAARNEMINGEN (..)
1. Tijdens het onderzoek ter plaatse is steekproefsgewijs onderzoek uitgevoerd aan het schilderwerk van de woningen. De bijzondere waarnemingen daarbij gedaan zijn plaatselijk vastgelegd op foto welke in de bijlage aan de rapportage zijn toegevoegd.
2. Tijdens het onderzoek ter plaatse is niet al het schilderwerk bereikbaar geweest voor onderzoek. Een deel van het schilderwerk is niet of beperkt bereikbaar geweest omdat de woning niet toegankelijk was of dat het schilderwerk met de ladder aan de buitenzijde niet bereikbaar was. (…)
VRAAGBEANTWOORDING (..)
Vraag 1:Wat betreft de omschrijving van de geconstateerde gebreken/schade?
Antwoord:Voor het beoordelen van het onderzochte schilderwerk is een referentiekader benodigd. Er zijn aan het schilderwerk geen wettelijke eisen waaraan getoetst kan worden. Ondergetekende heeft de aan [gedaagde] Schilderwerken in 2016 verstrekte opdracht of omschrijving daarvan niet ontvangen en niet tot zijn beschikking. Voor ondergetekende is dan ook niet geheel duidelijk wat het kader van de opdracht is geweest.(..)
Het onderzochte buitenschilderwerk van het complex heeft de kenmerken van schilderwerk van verschillende leeftijden. Het is duidelijk zichtbaar dat met andere kleuren is gewerkt dan de oorspronkelijke kleuren van het schilderwerk hetgeen het leeftijdsverschil benadrukt. Op basis van deze waarneming stelt ondergetekende dat de schilderbeurt in 2016 (het meest recente schilderwerk, duidelijk te onderscheiden van het oudere zeer waarschijnlijk nieuwbouw schilderwerk) het meeste weg heeft van een onvolledig uitgevoerd zogeheten vervolgsysteem of een zeer uitgebreide zogeheten bijwerkbeurt.
Ondergetekende stelt dan ook vast dat niet alle kozijnen en draaiende delen van de verschillende
gevels zijn geschilderd in 2016, het overgrote deel wel.
Niet vast te stellen is geweest wanneer precies welk schilderwerk is uitgevoerd. Ondergetekende gaat uit van de mededeling dat de laatste schilderbeurt is uitgevoerd in 2016. Het bouwjaar van het complex is 2003 waardoor ondergetekende het aannemelijk acht dat tussen 2003 en 2016 nog meerdere malen het schilderwerk is bijgewerkt of overlaagd (vervolgsysteem). Tijdens het onderzoek ter plaatse zijn op de kozijnen geen sporen waargenomen van een vervangend systeem. Hierbij ontstaan veelal lichte schades en daarmee zichtbare reparaties in de ondergrond, het hout, waardoor een vervangend systeem herkenbaar word.
Gezien de staat van het schilderwerk van de kozijnen is er naar de mening van ondergetekende sprake van een onderhoudsbehoefte waarvan geadviseerd wordt de uitvoering uiterlijk 2020 te laten plaatsvinden. Dit geldt echter niet voor alle gevel
Binnen voornoemde kader en aannames is ondergetekende op basis van de eigen waarnemingen van mening dat sprake is van een gebrekkig schilderwerk als aangenomen is uitgevoerd in 2016.
Het schilderwerk heeft naar de mening van ondergetekende direct na de uitvoering niet voldaan aan de redelijke eisen van goed en deugdelijk werk. Voornoemde is gebaseerd op de aard en de mate van voorkomen van de waargenomen gebreken aan het schilderwerk.
Een korte opsomming van de gebreken als door ondergetekende waargenomen:
Plaatselijke houtrotaantasting van voornamelijk kozijnhout welke in 2016 is overschilderd en niet is hersteld voor het aanbrengen van nieuw schilderwerk.
Veel zogenoemde heilige dagen’ zichtbaar, plaatsen waar geen schilderwerk is aangebracht op vlakken waar wel is geschilderd.
In het schilderwerk zijn vele barsten zichtbaar welke afkomstig zijn uit de ondergrond welke voor het overschilderen niet of niet voldoende is voorbehandeld.
Veel kopse kanten van draaiende delen zijn niet geschilderd, draaiende delen zijn ingesloten stand geschilderd.
Op de bovenzijde van meerdere ramen is een alu-butyltape aangebracht om inwatering van het hout
te voorkomen.
Hierdoor is de tape niet geschikt en inwatering vindt plaatselijk desondanks plaats.
6.
De onderzijde van de deuren is veelal niet mee geschilderd met als gevolg scheurvorming in het schilderwerk door vochtinwerking in de ondergrond en daardoor scheurvorming in het houtwerk.
7.
Veel bladderende verf.
8.
Plaatselijk geheel niet geschilderde onderdorpels met veel schade aan hout en schilderwerk.
9.
Veel druipers zichtbaar.
10.
Er is niet de juiste RAL (6028) kleur gebruikt voor het schilderen van de groene draaiende delen in de gevels.
Ook de kozijnen en deuren van de bergingen van de woningen zijn voorzien van schilderwerk met een gelijke uitvoeringsdatum als de kozijnen en draaiende delen van het woningencomplex. Ook op de schuren is sprake van gebreken aan het schilderwerk. Dit betreft de navolgende gebreken:
Plaatselijke houtrotaantasting van voornamelijk kozijnhout maar ook deurhout welke in 2016 is overschilderd en niet is hersteld voor het aanbrengen van nieuw schilderwerk. Plaatselijk is sprake van zwamaantasting.
Veel zogenoemde ‘heilige dagen’ zichtbaar, plaatsen waar geen schilderwerk is aangebracht op vlakken waar wel is geschilderd. Doordat het schilderwerk op de schuren is uitgevoerd als spuitwerk is zichtbaar dat het niet overal dekkend is.
In het schilderwerk zijn vele barsten zichtbaar welke afkomstig zijn uit de ondergrond welke voor het overschilderen niet of niet voldoende is voorbehandeld.
Veel kopse kanten van draaiende delen zijn niet geschilderd, draaiende delen zijn in gesloten stand geschilderd.
De onderzijde van de deuren is veelal niet mee geschilderd met als gevolg scheurvorming in het schilderwerk door vochtinwerking in de ondergrond en daardoor scheurvorming in het houtwerk.
Plaatselijk bladderende verf.
Veel druipers zichtbaar.
Naast de gebreken aan het schilderwerk zelf is er nog sprake van ‘smet’ op de tegels, regenpijpen en op spullen in de schuur (volgens mededeling) door verf dat door de ventilatieroosters naar binnen is gekomen.
Tijdens het onderzoek ter plaatse is vastgesteld door ondergetekende dat de meeste gebreken zich voordoen op de meest weerbelaste en meest direct belaste kozijnen en draaiende delen. De kozijnen en draaiende delen welke beschut liggen onder balkons of terugliggen in de gevels vertonen nauwelijks gebreken en kennen nog een goede houtkwaliteit. Ook het schilderwerk op
deze kozijnen is veel beter uitgevoerd. Dit schilderwerk is kwalitatief echter zodanig afwijkend van het overige schilderwerk dat ondergetekende zich de vraag stelt of dit schilderwerk wel onderdeel uitmaakt van de schilderwerkzaamheden als zouden zijn uitgevoerd in 2016. Navraag bij bewoners heeft op dit punt geen feitelijke zekerheid voor ondergetekende opgeleverd.
Uit waarneming van ondergetekende blijkt dat voornamelijk de niet beschutte gevelkozijnen en draaiende delen op de bovenste bouwlaag van het complex en de moeilijker bereikbare kozijnen en draaiende delen waaronder ook de gestapelde kozijnen rond de trappenhuizen de grootste aantasting en de gebreken vertonen aan zowel het houtwerk als het schilderwerk.
Vraag 2:Wat betreft de schadeoorzaak?
Antwoord:De oorzaak van de onder antwoord 1 genoemde gebreken is een onvolledige, ondeskundige en onzorgvuldige uitvoering van de laatste schilderbeurt van het complex.
Ondergetekende kent niet de precieze inhoud, omschrijving of gemaakte afspraken aangaande het laatste onderhoud aan het schilderwerk van de gevelkozijnen en de draaiende delen.
Ondergetekende is van mening dat een vakbekwaam schilder het schilderwerk nauwkeuriger, beter van kwaliteit en kleur alsook een betere behandeling van de ondergrond zou hebben uitgevoerd dan dat op dit moment het geval is gezien de geconstateerde gebreken aan ondergrond en schilderwerk. (…)
Vraag 3:Is er sprake van een causaal verband tussen de geconstateerde gebreken/schade en het handelen/nalaten van de wederpartij?
Antwoord:Ondergetekende is van mening dat er een oorzakelijk verband is tussen de geconstateerde gebreken en het handelen/nalaten van de wedepartij, vermoedelijk [gedaagde] Schilderwerken in 2016.(..)
Vraag 4: Wat betreft de schadevaststelling op basis van herstel en/of waardevermindering?
Antwoord: Het is voor ondergetekende niet mogelijk ondubbelzinnig de schade vast te stellen. Dit heeft meerdere oorzaken waarvan ondergetekende onderstaande de meest belangrijk geachte noemt:
Ondergetekende beschikt niet over de opdrachtomschrijving aan de schilder. Dit houdt in dat ondergetekende niet precies weet wat de omvang is geweest van de opdracht voor het schilderwerk.
Ondergetekende kan op basis van de eigen waarnemingen aan het schilderwerk van de houten kozijnen en draaiende delen in de gevels van het complex niet de precieze omvang van het werk vaststellen. Hierdoor is de precieze omvang van het werk van de schilder van de laatste schilderbeurt onbekend.
De uitgevoerde inspectie van het schilderwerk is niet geheel volledig geweest (een uitgebreide steekproef) waardoor het niet mogelijk is om een precieze inschatting van de schade en het herstel te kunnen opstellen.
Prijsvorming en opdracht van een dergelijke schilderbeurt van een complex komt in het algemeen tot stand door een zeer uitgebreide inventarisatie waarnaast in de offerte veelal rekening wordt gehouden met een aantal eenheidsprijzen (meerprijzen) voor bijkomende werkzaamheden gedurende de uitvoering van het schilderwerk. (…)
Tijdens het onderzoek ter plaatse is voor ondergetekende vast komen te staan dat er sprake is van onderhoudsbehoefte aan het buitenschilderwerk. Dit betreft de weersbelaste kozijnen met draaiende delen en vullingen.(..)”
2.10.
Bij brief van 19 november 2018 heeft de heer [naam 3] namens de VVE [gedaagde] in gebreke gesteld en gesommeerd de geconstateerde gebreken binnen 14 dagen te herstellen. Bij brief van 9 december 2019 heeft de VVE aanspraak gemaakt op vergoeding van de herstelkosten. Partijen zijn in de hierop volgende correspondentie niet tot een vergelijk gekomen.
2.11.
Inmiddels heeft de VVE het schilderwerk aan de voor- en achterzijde van het Pand laten herstellen en opnieuw laten uitvoeren door SG Onderhoud B.V. voor een bedrag van € 41.391,90 en € 20.287,48 aan meerwerk. Bij e-mail van 15 april 2022 heeft SG Onderhoud B.V. op daartoe strekkende vragen van de VVE het volgende geantwoord over haar werkzaamheden:
“(..) Het is een combinatie tussen een constructie fout (het deel wat wij hebben opgelost door het inkorten van de tegels), matige houtsoort en de vorige schilderbeurt. Ik zal zeggen 35% constructie, 15% slechte houtsoort, de vorige schilderbeurt is niet goed gedaan er zat veel los etc. het geheel toewijzen van het houtrot hieraan is echter niet helemaal eerlijk.(..)”
2.12.
Op 28 april 2022 heeft SG Onderhoud B.V. op de vraag van de VVE op welke onderdelen van het Pand de offertes betrekking hebben het volgende geantwoord:
“(..) De voorzijde is 50%, de kopgevels 20% en de achtergevel 30%. (..)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De VVE vordert na vermeerdering (bij akte) en vermindering (ter zitting) van eis – samengevat – veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde] tot betaling van:
I. de helft van een bedrag van € 41.391,90 ten aanzien van herstelkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. een bedrag van € 10.143,74 (de helft van € 20.287,48) ten aanzien van meerwerk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. een bedrag van € 1.290,36 ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
IV. de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De VVE legt hieraan, kort gezegd, ten grondslag dat [gedaagde] het schilderwerk onvolledig en ondeugdelijk heeft uitgevoerd. Hierdoor is hij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen zoals deze voortvloeien uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten. Hij is daarom gehouden de schade die de VVE lijdt te vergoeden.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van de VVE tot betaling van de werkelijk gemaakte kosten ter zake van juridische bijstand in het geschil, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.4.
[gedaagde] legt hieraan, kort gezegd, ten grondslag dat de VVE hem in rechte heeft betrokken terwijl zij evident geen rechtsgeldige vordering heeft. Hiermee maakt zij misbruik van procesrecht, zodat zij op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jegens [gedaagde] aansprakelijk is voor de door hem geleden en te lijden schade.
in conventie en in reconventie
3.5.
Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De VVE vordert schadevergoeding op basis van artikel 6:74 BW, welk artikel bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. De bewijslast voor het bestaan van de tekortkoming, de schade en het causaal verband liggen bij de VVE.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de notulen van de vergadering van 2 mei 2018 blijkt dat het bestuur en de leden van de VVE er op die datum mee akkoord zijn gegaan dat [gedaagde] de opdracht zal afmaken op basis van (en met het materiaal als genoemd in) het verf technisch rapport van Brillux. Ondanks dat in de dagvaarding en eerder in de correspondentie tussen partijen het feit dat [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van het verf technisch advies van Brillux in plaats van het verf technisch advies van Sigma hem door de VVE werd aangerekend, kan dit na deze vergadering niet meer dienen als grondslag voor de vordering tot schadevergoeding. De VVE is immers akkoord gegaan met het afmaken van het werk op basis van het technisch advies van Brillux, hetgeen een wijziging van de overeenkomt op dit punt vormt. Of [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, hangt dus louter af van de al dan niet gebrekkige kwaliteit van het schilderwerk. Verder is van belang dat [gedaagde] op de zitting heeft verklaard dat hij zich niet meer op het formele verweer dat de VVE de verkeerde partij in rechte heeft betrokken, als aangevoerd in de conclusie van antwoord, beroept.
4.3.
De VVE stelt dat het schilderwerk van [gedaagde] een groot aantal gebreken bevat. Meer in het bijzonder stelt zij dat delen van het houtwerk niet geschilderd zijn en dat op bepaalde onderdelen de verf van het hout afbladdert. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst zij naar het rapport van C.O.T. BV, het rapport van Bureau voor Bouwpathologie B.V. en de offertes en facturen van SG Onderhoud BV. Hier tegenover heeft [gedaagde] verwezen naar een beoordeling van het schilderwerk door Brillux. De rechtbank zal hieronder de bevindingen van de deskundigen tegen elkaar afwegen.
C.O.T. B.V.
4.4.
Ten aanzien van het rapport van C.O.T. B.V. heeft [gedaagde] terecht aangevoerd dat op het moment dat dit onderzoek (oktober 2017) werd uitgevoerd, de werkzaamheden nog niet waren afgerond. Deze waren juist op verzoek van de VVE stilgelegd, zodat onder meer bepaald kon worden of [gedaagde] het werk mocht afronden met het materiaal van Brillux in plaats van Sigma. In de samenvatting van het rapport het C.O.T. B.V. is opgenomen dat er ten aanzien van het schilderwerk wel slordigheden en tekortkomingen zijn vastgesteld, maar dat aannemelijk was dat dit bij het afschilderen door [gedaagde] zou worden gecorrigeerd. C.O.T. B.V. heeft met zoveel woorden verklaard dat de hechting van het tot dusver uitgevoerde schilderwerk goed was. Ook het kitwerk voldeed, voor zover het was uitgevoerd, volgens C.O.T. B.V. aan de daaraan te stellen eisen. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] na dit rapport weer verder is gegaan met de uitvoering van de opdracht. Het rapport geeft dan ook geen beeld van de eindsituatie. Er is door C.O.T. BV geen vervolgrapportage opgemaakt nadat [gedaagde], naar zijn bevinden, het werk heeft afgemaakt. Onduidelijk is dan ook in hoeverre de door C.O.T. B.V. opgemerkte tekortkomingen nog aanwezig waren na afronding van het werk.
4.5.
Verder merkt C.O.T. B.V. op dat het correctieschilderwerk aan de voorgevels, verband houdende met de eerste opdracht aan [gedaagde] uit 2015, nog niet is uitgevoerd. Op de zitting heeft de VVE echter verduidelijkt dat zij geen vergoeding vordert ten aanzien van eventuele schade geleden met betrekking tot het schilderwerk dat is uitgevoerd aan de voorzijde van het Pand. Dit onderdeel van het rapport is voor dit geschil dan ook niet relevant.
4.6.
De rechtbank concludeert dat het rapport geen onderbouwing biedt voor het vaststellen van een tekortkoming in dit geschil.
Bureau voor Bouwpathologie B.V.
4.7.
De VVE stelt dat met de conclusies in het rapport van Bureau voor Bouwpathologie B.V. vast staat dat het schilderwerk gebrekkig is uitgevoerd. De rechtbank kan uit het rapport van Bureau voor Bouwpathologie B.V. niet dezelfde conclusie trekken. Hiervoor is het volgende redengevend.
4.8.
Uit het rapport blijkt niet duidelijk welk schilderwerk nu precies wel en niet is beoordeeld, en op welk schilderwerk de gebreken die de deskundige omschrijft ziet. Het is de rechtbank vooral onduidelijk in hoeverre de deskundige een onderscheid heeft gemaakt tussen de voor- en zijkant van het Pand enerzijds en de achterkant van het Pand anderzijds. Dit is problematisch bij het vaststellen van eventuele tekortkomingen, omdat het geschil in deze zaak beperkt is tot het schilderwerk aan de achterzijde. De voor- en zijkant van het Pand waren immers onderdeel van de opdracht aan [gedaagde] in 2015, terwijl het geschil betrekking heeft op de opdracht uit 2017 die in 2018 is afgerond. Wat bijdraagt aan de onduidelijkheid is dat in het rapport steeds wordt verwezen naar het ‘meest recente’ schilderwerk uit 2016, terwijl dit juist het jaar is waarin de opdracht uit 2015 is afgerond. Op de zitting heeft de VVE verduidelijkt dat hiermee bedoeld zal zijn het schilderwerk van 2018/2019, maar de rechtbank acht dit onvoldoende duidelijk. Overigens is een schrijffout uitgesloten, nu dit jaartal meerdere malen in het rapport terugkomt. De foto’s die bij het rapport zijn gevoegd laten weliswaar schilderwerk zien dat er niet goed uitziet, maar ook hierbij is niet duidelijk op welke onderdelen van het Pand de foto’s betrekking hebben. Desgevraagd kon de VVE deze onduidelijkheid niet wegnemen, terwijl [gedaagde] wel heeft verklaard dat er veel foto’s zijn die schilderwerk bevatten dat niet door hem is gedaan, zoals de inpandige balkons.
4.9.
Uit het rapport volgt dat de deskundige geen beschikking had over de opdracht die door de VVE was verstrekt aan [gedaagde]. De precieze omvang van het werk was hem dus niet duidelijk, hetgeen de deskundige met zoveel woorden ook heeft opgenomen in het rapport. De VVE heeft op de zitting verklaard dat dit een bewuste keuze was, zodat Bureau voor Bouwpathologie B.V. met een neutrale blik het schilderwerk kon beoordelen. Dit doet echter, gezien de discussie tussen partijen en de verschillende leeftijden van het schilderwerk, af aan de waarde van het rapport. In de conclusies heeft de deskundige tevens opgenomen dat er (ruim een jaar na afronding van de werkzaamheden door [gedaagde]) sprake was van een onderhoudsbehoefte, terwijl mede gelet op het tijdsverloop niet duidelijk is in hoeverre dit aan [gedaagde] valt toe te rekenen.
4.10.
Van belang is nog dat, anders dan de VVE heeft gesteld, uit het rapport blijkt dat evenals C.O.T. B.V. ook de deskundige gebruik heeft gemaakt van steekproeven om de kwaliteit van het schilderwerk te beoordelen. Het is dus niet zo dat dit rapport meer gewicht in de schaal legt (alleen) omdat het gehele schilderwerk minutieus is bekeken, zoals de VVE in de conclusie van antwoord in reconventie impliceert.
SG Onderhoud B.V.
4.11.
De VVE verwijst voor verdere onderbouwing van de tekortkomingen naar de offertes en facturen van SG Onderhoud B.V. Na verduidelijking op de zitting begrijpt de rechtbank de stelling van de VVE zo, dat zij de kosten die SG Onderhoud B.V. in rekening heeft gebracht, te weten € 41.391,90 plus € 20.287,48 aan meerwerk, voor de helft toeschrijft aan tekortkomingen van [gedaagde]. Dat dit deel van de kosten volgt uit tekortkomingen van [gedaagde] baseert zij op de in de feiten opgenomen e-mailberichten van 15 en 28 april 2022 van SG Onderhoud B.V.
4.12.
Ook bij de stukken van SG Onderhoud B.V. valt op dat er geen duidelijk onderscheid is aangebracht tussen werkzaamheden aan de voorkant, zijkant en achterkant van het Pand. Verder is er geen uitsplitsing gemaakt in kosten die zijn gemaakt wegens regulier onderhoud en kosten die zijn gemaakt ten gevolge van herstel van gebrekkig schilderwerk door [gedaagde]. Bij e-mailbericht van 28 april 2022 heeft SG Onderhoud weliswaar algemene percentages van het gehele offertebedrag genoemd die samenhangen met verschillende delen van het Pand, maar hiermee is niets gezegd over de vraag of de tekortkomingen van [gedaagde] aan deze kosten ten grondslag liggen. Opvallend is dat de verdeling van SG Onderhoud B.V., waarbij slechts 30% van de kosten wordt toegeschreven aan de achterkant van het Pand, door de VVE klaarblijkelijk niet wordt aangehouden in de bepaling van haar schadebedrag. De VVE houdt wel een korting aan van 50% omdat vaststaat dat het pand grotendeels überhaupt aan een nieuwe schilderbeurt toe was. Tussen partijen is niet in geschil dat het Pand iedere 6 á 7 jaar opnieuw geschilderd dient te worden. Volgens SG Onderhoud B.V. is een groot deel van de kosten, namelijk 50%, toe te rekenen aan de constructie en het gebruik van een slechte houtsoort, en voor het overige deel (blijkbaar) aan tekortkomingen van [gedaagde]. Voor de rechtbank is echter niet inzichtelijk in hoeverre deze 50% ziet op het onderdeel van het Pand waar dit geschil over gaat, namelijk de achterkant, laat staan welke kosten hiervoor gemaakt zijn. Over wat de gebreken precies zijn die hersteld moesten worden, is in de facturen noch de correspondentie iets terug te vinden.
Brillux
4.13.
[gedaagde] heeft op de zitting verklaard dat twee medewerkers van Brillux bij hem zijn langs geweest en een rondgang hebben gemaakt langs het Pand om het schilderwerk te beoordelen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een e-mail van Brillux van 11 november 2018 overgelegd. Uit de inhoud van deze e-mail volgt dat Brillux bij het Pand is langsgegaan en het uitgevoerde schilderwerk heeft beoordeeld. In de e-mail is opgenomen dat de hechting en laagdikte van de verf voldoende is. Verder concludeert zij dat het schilderwerk volgens het door Brillux uitgebrachte verf technisch advies is uitgevoerd, en het schilderwerk er goed en verzorgd uitziet. De VVE betwist dat Brillux het schilderwerk heeft bezichtigd. Zij stelt dat ze rond de periode dat de rondgang volgens [gedaagde] heeft plaatsgevonden, zelf nog met Brillux per e-mail contact heeft gehad om een datum voor een bezichtiging te plannen. Het is dan niet logisch, aldus de VVE, dat Brillux buiten haar om is langsgegaan bij het Pand en het schilderwerk heeft beoordeeld. De rechtbank volgt de VVE hierin niet. Immers, het e-mailbericht van Brillux aan [gedaagde] is heel duidelijk: Brillux is bij het Pand geweest en heeft het schilderwerk van [gedaagde] als goed beoordeeld. Blijkens de overgelegde e-mail van Brillux was tevens een (niet in het geding gebracht) pdf bestand van de opname bijgevoegd, waarnaar in de e-mail is verwezen. De VVE heeft niet gesteld, noch is er reden om aan te nemen, dat de e-mail vervalst is. Dit, tezamen met de verklaring van [gedaagde] zelf op de zitting, acht de rechtbank voldoende overtuigend om uit te gaan van een bezichtiging door Brillux.
Conclusie
4.14.
Tegenover de heldere en positieve constateringen van Brillux, heeft de VVE met de verwijzing naar de allerminst eenduidige en uitputtende documenten van C.O.T. BV, Bureau voor Bouwpathalogie B.V. en SG Onderhoud B.V. onvoldoende onderbouwd op welke punten het schilderwerk van [gedaagde] gebrekkig was. De VVE heeft op de zitting bewijslevering aangeboden door de deskundige van Bureau voor Bouwpathologie BV nog een nadere uitleg te laten opstellen over het door hem opgestelde rapport. De rechtbank ziet hier geen aanleiding voor. Dit omdat van de VVE verwacht mocht worden dit al ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in het geding te brengen ter onderbouwing van haar vordering, mede gezien [gedaagde] reeds bij conclusie van antwoord heeft verwezen naar het bericht van Brillux en de conclusies die de VVE uit het rapport van C.O.T. B.V. haalde gemotiveerd heeft bestreden. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de VVE ervoor heeft gekozen om het Pand volledig opnieuw te laten schilderen, zodat het voor een eventuele deskundige niet meer mogelijk is om de kwaliteit van het door [gedaagde] uitgevoerde schilderwerk te beoordelen. Nadere uitleg van een partijdeskundige kan, in het licht van bovenstaande, niet tot een ander oordeel leiden.
4.15.
De gevorderde schadevergoeding, voor zover deze gebaseerd is op de tekortkomingen als genoemd in de rapporten van C.O.T. B.V., Bureau voor Bouwpathologie B.V. en de facturen van SG Onderhoud B.V., wordt dan ook afgewezen.
4.16.
Daargelaten de inhoud van de rapporten heeft [gedaagde] ter zitting erkend dat hij het overeengekomen werk niet volledig heeft uitgevoerd. Op de zitting heeft [gedaagde] verklaard dat er sprake was van achterstallig onderhoud en houtrot en dat hij tijdens de uitvoering van het schilderwerk niet alle benodigde medewerking van de bewoners heeft verkregen. Zo stonden er pallets met stenen in de weg aan het schilderen van bepaalde schuren, waren er een aantal ramen of deuren gesloten zodat de zijkanten niet geschilderd konden worden, en was er begroeiing die het onmogelijk maakte sommige delen te schilderen. Hij heeft hierdoor minder schilderwerk kunnen uitvoeren dan dat hij op basis van de overeenkomst had moeten doen. Het lag op de weg van [gedaagde] om hierover bij de VVE aan de bel te trekken, zodat hij in de gelegenheid gesteld had kunnen worden om het werk goed uit te kunnen voeren. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij hierover voldoende duidelijk heeft geklaagd bij de VVE, zodat van enig schuldeisersverzuim, voor zover [gedaagde] heeft bedoeld zich daarop te beroepen, aan de zijde van de VVE niet is gebleken. [gedaagde] is voor dit deel van het werk tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank zal hem dan ook veroordelen voor de schade die de VVE als gevolg van deze tekortkoming heeft geleden. [gedaagde] schatte ter zitting in dat de hoeveelheid niet-uitgevoerd schilderwerk ongeveer een bedrag van € 2.000 vertegenwoordigt. Voor de begroting van deze schade zal zij aansluiten bij het door [gedaagde] genoemde bedrag van € 2.000, nu de VVE een hoger bedrag niet heeft kunnen onderbouwen. De gevorderde wettelijke rente is over dit bedrag eveneens toewijsbaar.
4.17.
De buitengerechtelijke kosten zullen voor een bedrag van € 300 worden toegewezen, zijnde de vergoeding op basis van de staffel als opgenomen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten over het toe te wijzen bedrag in hoofdsom van € 2.000. De gevorderde wettelijke rente is over dit bedrag eveneens toewijsbaar.
Proceskosten
4.18.
Nu slechts een klein deel van de vordering wordt toegewezen en partijen over en weer deels in het (on)gelijk worden gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
in reconventie
4.19.
[gedaagde] vordert in reconventie een veroordeling van de VVE in de volledige proceskosten in conventie en reconventie. Daargelaten de beantwoording van de vraag of het instellen van een vordering in reconventie de aangewezen juridische weg is om een volledige proceskostenveroordeling in conventie te vorderen, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de VVE terecht aanvoert, is voor een volledige proceskostenveroordeling slechts ruimte indien de eiser met het instellen van de betreffende vordering misbruik van procesrecht maakt. Hiervan is sprake indien het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Het instellen van de vordering is dan onrechtmatig. Hiervan is slechts sprake als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, dan wel op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij de beoordeling van misbruik van procesrecht past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter als gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
4.20.
Uit het enkele feit dat een deel van de vordering van de VVE wordt toegewezen, blijkt al dat van een compleet nodeloos ingestelde vordering geen sprake is. Uit de overweging van de rechtbank inhoudende dat zij door de VVE aan haar vordering gelegde stukken niet doorslaggevend acht voor de vaststelling van de tekortkomingen van [gedaagde], volgt niet dat het voor de VVE ontoelaatbaar was dat zij op basis van deze rapporten en facturen haar standpunt omtrent de tekortkomingen aangaande het schilderwerk verdedigde.
4.21.
De vordering tot volledige proceskostenveroordeling zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.22.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van de VVE evenwel begroot op nihil.
in het incident
4.23.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van de VVE tot op heden begroot op € 563 (1 punt x tarief II), zoals gevorderd vermeerderd met wettelijke rente.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de VVE te betalen een bedrag van € 2.000, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 3 december 2018;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de VVE te betalen een bedrag van € 300 ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de datum van dagvaarding;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.6.
wijst het gevorderde af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de VVE begroot op nihil;
in het incident
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de VVE tot op heden begroot op € 563, te vermeerderen met de wettelijke rente na veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.9.
verklaart de veroordeling in het incident uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2633