ECLI:NL:RBDHA:2022:692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
SGR 20/4161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen bijstand op basis van sociaal medisch advies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser ontving al geruime tijd een bijstandsuitkering en had te maken met verschillende lichamelijke en psychische klachten. In het primaire besluit van 21 augustus 2019 werd eiser een gedeeltelijke arbeidsverplichting opgelegd op basis van de Participatiewet, waarbij hij moest solliciteren naar werk voor 20 uur per week. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 19 mei 2020.

De rechtbank behandelde het beroep op 11 oktober 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder was niet aanwezig, maar had wel gereageerd op een voorstel van eiser om tot een oplossing te komen. De rechtbank besloot het onderzoek te schorsen om verweerder de kans te geven te reageren op het voorstel, maar uiteindelijk werd er geen overeenstemming bereikt. De rechtbank besloot het onderzoek te sluiten zonder een nadere zitting.

In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat verweerder zich op het sociaal medisch advies van de GGD mocht baseren, dat concludeerde dat eiser belastbaar was voor 20 uur per week. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet te ruim was geformuleerd en dat verweerder niet verplicht was om de arbeidsverplichtingen van eiser nader te concretiseren in het besluit. Eiser had de mogelijkheid om tegen het participatieplan, waarin de concrete invulling van zijn verplichtingen was vastgelegd, rechtsmiddelen aan te wenden, maar had dit niet gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 21 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser op grond van de Participatiewet (Pw) een gedeeltelijke arbeidsverplichting opgelegd.
In het besluit van 19 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op het ter zitting gedane voorstel van eiser om te komen tot een oplossing van het geschil.
In de brief van 8 november 2021 heeft verweerder bericht dat hij onder bepaalde omstandigheden met het voorstel kan instemmen. In de brief van 6 december 2021 heeft eiser de rechtbank bericht dat hij en verweerder niet tot een overeenstemming hebben kunnen komen.
Nadat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontvangt al geruime tijd een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande. Eiser is bekend met verschillende lichamelijke en psychische klachten en hij verricht 12 uur per week vrijwilligerswerk als chauffeur voor een zorginstelling. Op 19 april 2019 heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 2 mei 2019 om het WerkOntwikkelTraject Kringloop te bespreken. Omdat eiser zich voor dit gesprek had ziekgemeld, heeft hij op 6 mei 2019 een gesprek gehad met de sociaal rapporteur. Naar aanleiding van het gesprek is besloten eiser te laten onderzoeken door de GGD om te bezien in hoeverre hij belastbaar is voor arbeid en met welke beperkingen rekening moet worden gehouden. Op 5 juni 2019 heeft de adviserend geneeskundige van de GGD een sociaal medisch advies (SMA) uitgebracht. Daarin concludeert de adviserend geneeskundige dat eiser kan deelnemen aan een traject richting aangepast werk voor 20 uur per week waarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Indien mogelijk kan dit na een half jaar worden uitgebreid naar voltijds en aangepast werk.
1.2.
In het primaire besluit van 21 augustus 2019 heeft verweerder eiser een gedeeltelijke arbeidsverplichting opgelegd. Eiser dient te solliciteren naar alle soorten werk die hij aankan voor 20 uur per week. Verweerder heeft aan dit besluit geen termijn verbonden.
1.3.
Hangende het bezwaar tegen het primaire besluit heeft op 24 september 2019 een belastbaarheidsonderzoek door een arbeidsdeskundige plaatsgevonden. Hierin zijn de beperkingen van eiser nader geconcretiseerd. Daarnaast wordt geadviseerd de huidige situatie van 12 uur vrijwilligerswerk per week te behouden en dit als een Brugplek te beschouwen. Op 23 oktober 2019 wordt gerapporteerd dat op grond van het belastbaarheidsonderzoek de eerder ingestoken weg zal worden gecontinueerd. Op 7 april 2020 heeft eiser een participatieplan getekend waarin de volgende afspraken zijn vastgelegd: eiser blijft vrijwilligerswerk als chauffeur doen en over zes maanden zal contact worden opgenomen door de consulent. Eiser moet op alle oproepen van de dienst SZW en van het traject komen en als hij niet kan komen, dan overlegt hij met zijn consulent of er een andere mogelijkheid is. Op het moment dat eiser onvoldoende of niet meewerkt aan de gemaakte afspraken kan dit gevolgen hebben voor zijn uitkering. Als er zich wijzigingen voordoen in zijn situatie dient eiser dit door te geven.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder volgt uit het SMA en het belastbaarheidsonderzoek dat eiser voor niet meer dan 20 uur per week kan worden belast. Verweerder heeft de ontheffing dan ook terecht tot 20 uur per week beperkt. Verweerder wijst daarbij op de afspraken in het participatieplan.
3. Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit niet had mogen baseren op het SMA van de GGD en wijst daarbij naar het arbeidsdeskundig advies. Verweerder had moeten besluiten conform de conclusies uit het arbeidsdeskundig onderzoek en concreet moeten formuleren aan welke activiteiten eiser moet deelnemen en aan welke verplichtingen hij dient te voldoen. Het bestreden besluit is te ruim geformuleerd en daardoor onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd. Verweerder weigert een besluit te nemen over de concrete invulling van de verplichting om deel te nemen aan activiteiten om eisers kans op betaald werk te vergroten. Eiser kan de verwijzing naar een Brugplek daarom niet aanvechten.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Pw is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw, voor zover van belang, kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c.
4.2.
Verweerder mocht zich bij de besluitvorming op het SMA van de GGD baseren. Het SMA voldoet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid. Het advies is concludent en niet is gebleken dat dit onjuiste feiten bevat. De adviserend geneeskundige heeft voldoende toegelicht hoe hij tot zijn conclusie is gekomen en is daarbij ingegaan op de door eiser ondervonden klachten. Eiser heeft geen medische informatie in het geding gebracht die doet twijfelen aan de medische beoordeling. In het arbeidsdeskundig advies wordt weliswaar geadviseerd om de situatie van 12 uur vrijwilligerswerk per week voort te zetten, maar in dit advies wordt geen afstand genomen van de belastbaarheid van 20 uur per week die de GGD mogelijk acht. Eisers betoog dat verweerder het SMA niet bij zijn beoordeling mocht betrekken, slaagt daarom niet.
4.3.
Eisers betoog dat het bestreden besluit te ruim is geformuleerd en verweerder de arbeidsverplichtingen van eiser in het bestreden besluit nader had moeten concretiseren, slaagt evenmin. Daartoe overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit een besluit op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw betreft. Het bestreden besluit heeft derhalve slechts betrekking op de vraag of, en zo ja, in hoeverre eiser van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en c, van de Pw kan worden ontheven. Verweerder was dan ook niet gehouden om in het bestreden besluit op te nemen aan welke verplichtingen eiser concreet diende te voldoen.
4.4.
Voor zover eiser stelt dat verweerder weigert een besluit te nemen over de concrete invulling van zijn verplichtingen en verweerder in het verweerschrift stelt dat het concreet benoemen van arbeidsverplichtingen in een beschikking niet mogelijk is, overweegt de rechtbank tot slot dat de concrete invulling van de arbeidsverplichtingen in een individueel geval worden neergelegd in een plan van aanpak, zoals bedoeld in artikel 44a van de Pw. Indien een dergelijk plan van aanpak strekt tot een nadere concretisering van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 9, eerste lid, van de Pw, is dit een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [1] In het geval van eiser heeft deze nadere concretisering plaatsgevonden in het participatieplan van 7 april 2020. Eiser kon hier dan ook rechtsmiddelen tegen aanwenden. Hij heeft dit niet gedaan. Mocht verweerder op een later moment een nieuw plan van aanpak opstellen waarin een nadere concretisering van de arbeidsverplichtingen plaatsvindt, dan kan eiser daartegen (alsnog) rechtsmiddelen aanwenden indien hij het daarmee niet eens is. Hierin ligt echter geen grond om het bestreden besluit te vernietigen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3901, en 6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5163.