ECLI:NL:RBDHA:2022:6798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buitenbehandelingstelling van een aanvraag om een omgevingsvergunning en de verplichting tot het verstrekken van gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Ik Verkoop Verhuur B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van zeven woningen, maar deze aanvraag werd door verweerder buiten behandeling gesteld omdat eiseres niet de gevraagde gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had besloten de aanvraag niet te behandelen, aangezien eiseres niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). De rechtbank benadrukte dat de aanvrager verplicht is om de benodigde gegevens te verstrekken en dat het bestuursorgaan bevoegd is om een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn. Eiseres had in de bezwaarprocedure niet de gevraagde informatie aangeleverd, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te stellen, rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

Ik Verkoop Verhuur B.V., te Haarlemmermeer, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: K. Moenis).

Procesverloop

In het besluit van 6 maart 2018 (primair besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning niet te behandelen.
In het besluit van 24 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft verweerder nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen bestuurder [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres heeft op 20 november 2017 een omgevingsvergunning bij verweerder aangevraagd voor het realiseren van zeven woningen in de oude stallen en het vernieuwen van een rieten kap op het perceel [perceel 1] [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] en [perceel 2] [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] te [plaats] (toekomstige nummeraanduiding).
1.2.
In de brief van 4 januari 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om de aanvraag te beoordelen. In deze brief zijn zestien onderwerpen opgenomen ten aanzien waarvan gegevens ontbreken of de gegevens onduidelijk zijn. Verweerder heeft eiseres een termijn van acht weken gegeven om de ontbrekende gegevens te verstrekken. Verweerder heeft erop gewezen dat de aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten als de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. Onder verwijzing naar artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de wettelijke beslistermijn is opgeschort totdat de gevraagde gegevens zijn ontvangen.
1.3.
Op 26 februari 2018 heeft eiseres aanvullende gegevens ingebracht. Op 2 maart 2018 heeft eiseres per brief aan verweerder meegedeeld dat de gevraagde anterieure overeenkomst volgens haar niet vereist is.
1.4.
In het primaire besluit heeft verweerder besloten de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning niet te behandelen, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de voorschriften in de Regeling omgevingsrecht (Mor) voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Eiseres heeft namelijk geen ondertekende anterieure overeenkomst aangeleverd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.5.
Hangende de bezwaarprocedure heeft verweerder eiseres op 30 december 2019 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een vragenformulier op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) in te vullen en aan verweerder te doen toekomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit - in afwijking van het advies van de Ambtelijke hoorcommissie bezwaarschriften (de Commissie) van 18 juli 2018 - gehandhaafd. Volgens de Commissie was eiseres op grond van de Mor niet verplicht om de anterieure overeenkomst in te dienen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan de verplichting heeft voldaan de benodigde gegevens te verstrekken, omdat zij in de bezwaarfase niet het verzochte ingevulde Bibob-vragenformulier heeft aangeleverd. Verweerder heeft zijn besluit om de aanvraag niet te behandelen dan ook gehandhaafd onder aanpassing van de motivering.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van indicaties die aanleiding vormen voor het toepassen van de Wet Bibob. Er is geen sprake van omstandigheden die dat vermoeden zouden kunnen rechtvaardigen. Daarnaast stelt eiseres dat pas als beoordeling van de aanvraag niet tot een weigering leidt, tot toetsing aan de Wet Bibob wordt overgegaan. Dit betekent dat verweerder meent dat de toets op grond van de Wet Bibob de enige toepasselijke weigeringsgrond is en dat het aanleveren van het ingevulde vragenformulier geen indieningsvereiste is. Een ingediende aanvraag dient immers eerst inhoudelijk te worden beoordeeld. Verweerder had de aanvraag daarom niet alsnog buiten behandeling mogen stellen. Tot slot stelt eiseres dat verweerder het bezwaar gelet op het advies van de Commissie gegrond had moeten verklaren en de aanvraag alsnog in behandeling had moeten nemen.
4. Verweerder verwijst in beroep naar een brief van het Landelijk Bureau Bibob (het Bureau) van 17 december 2019, waaruit volgt dat het Bureau in de afgelopen twee jaren een advies met betrekking tot een omgevingsvergunning heeft uitgebracht. Hieruit volgt dat het Bureau van oordeel is dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde omgevingsvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. In dit bericht heeft verweerder aanleiding gezien voor het starten van een Bibob-onderzoek ten aanzien van de aanvraag van eiseres en haar verzocht om een vragenformulier in het kader van de Wet Bibob in te vullen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hij terecht heeft besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat hij de benodigde gegevens voor het uitvoeren van de Bibob-toets niet van eiseres heeft ontvangen. Zowel de wet als de jurisprudentie staan er niet aan in de weg dat het bestreden besluit om de aanvraag buiten behandeling te laten op andere gronden geschiedt, aldus verweerder.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt.
5.2.
Artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob bepaalt dat bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen weigeren een aangevraagde beschikking terzake van een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te geven, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen.
Artikel 30, eerste lid, van de Wet Bibob, zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, bepaalt dat de betrokkene het bestuursorgaan de gegevens en bescheiden verschaft om deze in staat te stellen bij de aanvraag van een beschikking onder meer te onderzoeken of er ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen.
Op grond van het vijfde lid worden bij ministeriële regeling een of meer formulieren vastgesteld voor het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden alsmede voor de bevindingen van het eigen onderzoek.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet Bibob bevoegd is om te vragen naar gegevens en bescheiden over de feiten en omstandigheden die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van voornoemd gevaar. Met de in beroep ingebrachte brief van het Bureau van 17 december 2019 wordt bevestigd dat verweerder in bezwaar terecht aanleiding heeft gezien voor het starten van een Bibob-onderzoek. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van indicaties die aanleiding vormen voor het toepassen van de Wet Bibob.
5.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 30, eerste lid, van de Wet Bibob is eiseres verplicht om verweerder gegevens te verschaffen die hem in staat stellen tot het uitvoeren van een Bibob-onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet aan deze verplichting heeft voldaan, nu zij het vereiste formulier niet heeft ingevuld. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2015. [1] Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4 van de Wet Bibob biedt steun voor deze uitleg. Daarin wordt er op gewezen dat artikel 4:5, eerste lid, van de Awb het bestuursorgaan de bevoegdheid biedt om een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Dit ligt anders indien het gaat om de mogelijke intrekking van een subsidie of vergunning. In artikel 4 van de Wet Bibob wordt in een op die situatie toegespitste sanctiemogelijkheid voorzien. Gelet op de beschikbare gegevens heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht besloten om de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning niet te behandelen.
5.5.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres dat verweerder de aanvraag in bezwaar niet naar aanleiding van andere gegevens buiten behandeling mocht stellen niet. De systematiek en uitgangspunten van de Awb brengen ter zake van het beslissen op een bezwaarschrift mee dat een aangevochten besluit in volle omvang wordt heroverwogen. Als gevolg daarvan kan blijken dat een besluit niet kan worden gehandhaafd, wat er vervolgens toe kan leiden dat daarvoor een ander besluit in de plaats wordt gesteld. Dat bij zodanige heroverweging van dat besluit ook andere overwegingen ten grondslag kunnen worden gelegd en daarbij tevens andere feiten kunnen worden aangevoerd, doet niet af aan genoemd heroverwegingskarakter. Het nieuwe besluit dat wordt genomen, moet nog wel als resultaat van de heroverweging te beschouwen zijn. [2] Dat is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank het geval. De grondslag is nog steeds de buitenbehandelingstelling van de aanvraag vanwege het ontbreken van benodigde gegevens. Dat het in het bestreden besluit om andere gegevens gaat dan in het primaire besluit maakt niet dat het nieuwe besluit niet als resultaat van de heroverweging te beschouwen is. De bepalingen omtrent de bezwaarprocedure sluiten niet uit dat een bestuursorgaan, op grond van uit een nader ingesteld onderzoek gebleken feiten en omstandigheden, tot een andere of ruimere motivering van zijn besluit komt dan aanvankelijk werd gegeven, ook in die zin dat dit (mede) op een andere weigeringsgrond wordt gebaseerd. De bij het volgen van de bezwaarprocedure jegens de bezwaarde in acht te nemen zorgvuldigheid brengt evenwel met zich dat geen besluit wordt genomen dan nadat de bezwaarde van de uitkomsten van het onderzoek en de voorgenomen gevolgtrekkingen en nadere standpuntbepaling op de hoogte is gesteld en hem de mogelijkheid is geboden zijn zienswijze daaromtrent kenbaar te maken. [3]
Eiseres is in de brief van 30 december 2019 door verweerder geïnformeerd over het Bibob-onderzoek, maar heeft de in die brief gevraagde gegevens niet binnen de door verweerder gestelde termijn in het geding gebracht. Eiseres heeft aanvankelijk om uitstel van de termijn gevraagd, maar heeft vervolgens te kennen gegeven het Bibob-vragenformulier niet te zullen indienen. Eiseres is dus in de bezwaarprocedure op de hoogte gesteld van het Bibob-onderzoek en het standpunt van verweerder dat door eiseres in dit kader aanvullende gegevens moeten worden overgelegd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en heeft dat ook gedaan. Nu eiseres de benodigde gegevens voor het uitvoeren van het Bibob-onderzoek niet heeft ingebracht, was verweerder bevoegd om de aanvraag van eiseres buiten behandeling te stellen. Verweerder heeft de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van eiseres dan ook terecht in stand gelaten in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
5.6.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder misbruik maakt van de Wet Bibob. Volgens eiseres gebruikt verweerder de Bibob-toets als grond om haar aanvraag om een omgevingsvergunning te weigeren. Zij meent dat eerder door verweerder opgelegde dwangsommen ten aanzien van een ander pand van eiseres ten onrechte als indicatie voor het Bibob-onderzoek zijn gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd. De rechtbank merkt op dat in de brief van het Bureau van 17 december 2019 wordt gesproken over strafbare feiten in de zin van artikel 3 van de Wet Bibob. Herstelsancties als lasten onder dwangsom kwalificeren niet als strafbare feiten in de zin van de Wet Bibob.
5.7.
Eiseres heeft verder ter zitting naar voren gebracht dat de aanvraag ten onrechte is aangemerkt als buitenplanse aanvraag, omdat de omgevingsvergunning met toepassing van de kruimelgevallenregeling had kunnen worden verleend. De rechtbank overweegt dat aan de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag in deze procedure niet wordt toegekomen. De stelling van eiseres over de kruimelgevallenregeling ligt dan ook niet ter beoordeling voor in deze zaak.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2560.
3.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 25 februari 1997,