ECLI:NL:RBDHA:2022:6722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WW-uitkering en verwijtbare werkloosheid van werknemer na ontslag uit militaire dienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Ministerie van Defensie en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering aan een werknemer. De werknemer, die als militair ambtenaar werkzaam was, werd op 1 februari 2020 ontslagen na drie waarschuwingen voor ongepast gedrag. De werkgever stelde dat de werknemer verwijtbaar werkloos was geworden, omdat aan zijn werkloosheid een dringende reden ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat de werkgever terecht had gesteld dat de werknemer verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden, waaronder de waarschuwingen en het gedrag van de werknemer, voldoende grond vormden voor de conclusie dat er sprake was van een dringende reden voor ontslag. Het beroep van de werknemer tegen het bestreden besluit van de Uwv werd gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigde het bestreden besluit omdat het niet op een deugdelijke motivering berustte. De Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Uwv het door de werknemer betaalde griffierecht diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2022 in de zaak tussen

het Ministerie van Defensie, eiser

(gemachtigde: mr. J. Leijdes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. W. van Nieuwburg).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan [A] toegekend met ingang van 3 februari 2020.
Bij besluit van 5 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 met beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
[A] (de werknemer) was met ingang van 15 april 2019 werkzaam als militair ambtenaar bij eiser. Na drie waarschuwingen is de werknemer met ingang van 25 november 2019 ontheven uit de initiële opleiding Eerste Militaire Maritieme Vorming en met ingang van 1 februari 2020 ontslagen.
1.2.
De werknemer heeft op 25 januari 2020 een WW-uitkering bij verweerder aangevraagd. In het besluit van 27 januari 2020 heeft verweerder geweigerd een WW-uitkering aan de werknemer toe te kennen, wegens verwijtbare werkloosheid.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder het besluit van 27 januari 2020 herzien en de werknemer met ingang van 3 februari 2020 een WW-uitkering toegekend.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat geen sprake is van ontslag als gevolg van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De werknemer is daarom niet verwijtbaar werkloos geworden en heeft dus recht op een WW-uitkering.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert - samengevat - aan dat de grondslagen van de opzegging dringende redenen inhouden als bedoeld in artikel 7:678 van het BW. Daarnaast heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het ontslag van de werknemer niet alleen een objectief dringende reden maar ook een subjectief dringende reden ontbreekt. Verder is het feit dat het ontslag eervol is verleend geen aanleiding voor het oordeel dat aan de werkloosheid geen dringende reden ten grondslag ligt. Tot slot heeft verweerder eiser ten onrechte niet in kennis gesteld van het bezwaar van de werknemer tegen het besluit van 27 januari 2020.
4. Verweerder heeft zich thans op het standpunt gesteld dat aan de werkloosheid van de werknemer, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, geen dringende reden ten grondslag ligt. Daarnaast heeft eiser de gedragingen die de werknemer worden verweten onvoldoende onderbouwd.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Juridisch kader
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
Artikel 7:677, eerste lid, van het BW luidt:
Ieder der partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is het volgende opgenomen:
Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Of sprake is van een dergelijke dringende reden moet worden beoordeeld naar de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW weigert verweerder de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van deze wet niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2018 [1] dient een materiële beoordeling plaats te vinden of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
5.1.
Voor de beantwoording van de vraag of aan de werkloosheid van de werknemer een dringende reden ten grondslag ligt, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. De werknemer heeft drie waarschuwingen gekregen. Op 5 juni 2019 werd de eerste waarschuwing verstuurd in verband met het niet verschijnen op het werk op 24 mei 2019 en het te laat verschijnen op het werk op 5 juni 2019. Door de werknemer is erkend dat hij op 5 juni 2019 te laat op het werk is verschenen. Ten aanzien van het niet verschijnen op het werk op 24 mei 2019 heeft de werknemer aangegeven dat hij zich bij zijn leidinggevende had ziekgemeld. Uit het verslag van de hoorzitting in het kader van de voordracht tot ontheffing van 7 november 2019 volgt dat de werknemer heeft verklaard dat hij een reactie van zijn leidinggevende op zijn ziekmelding ontving met de mededeling dat hij zich bij de lijnmanager ziek moest melden. De werknemer zag dit bericht pas later, omdat hij in slaap was gevallen. Hij heeft zich daarom niet tijdig bij de lijnmanager ziekgemeld.
Op 13 juni 2019 werd de tweede waarschuwing verstuurd in verband met het niet verschijnen op een afspraak bij de bedrijfsarts. In deze tweede waarschuwing is ook benoemd het onbehoorlijke rijgedrag met een dienstauto dat kort na de eerste waarschuwing is vertoond en het respectloze gedrag van de werknemer naar zijn leidinggevenden door overtreding van de gedragsregels. Op 19 oktober 2019 werd de derde waarschuwing verstuurd in verband met het zich niet houden aan de gemaakte afspraken of opgedragen instructies, het tonen van respectloos gedrag jegens leidinggevenden en het sporten tijdens een ziekmelding. Door de werknemer is erkend dat hij tijdens zijn ziekmelding heeft gesport. In het verslag van de hoorzitting van 7 november 2019 wordt een incident in het spoelhok bij de cateraar van Defensie genoemd. De werknemer erkent dit incident. Door de cateringmanager is in de e-mail van 22 oktober 2019 aangegeven dat de werknemer zich volledig heeft ingezet en naarmate hij zich meer op zijn gemak voelde, zijn zelfstandigheid toenam. Dit resulteerde in onenigheid tussen de medewerkers, die de werknemer als brutaal ervoeren. De cateringmanager concludeert dat de werknemer een sterke leidinggevende nodig heeft die hem kort houdt en hem constant corrigeert. Omdat dit bij de cateraar niet kon worden geboden, is de werknemer verplaatst. De derde waarschuwing is aanleiding geweest voor een voorstel tot ontheffing. Na een positief advies op dit voorstel van de Commissie van Advies van 20 november 2019 is de werknemer in het besluit van 25 november 2019 ontheven uit de opleiding. In dit advies is opgenomen dat de werknemer de schuld bij anderen legt en niet reflecteert op zijn eigen gedrag. Ook gedurende de hoorzitting formuleert de werknemer zich respectloos naar leidinggevenden. In het besluit van 12 december 2019 is de werknemer ontslag verleend.
5.2.
Alle feiten en omstandigheden van het geval wegende en in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat aan de werkloosheid van de werknemer een dringende reden ten grondslag ligt.
5.2.1.
Ten aanzien van de eerste waarschuwing heeft verweerder ter zitting erkend dat deze feiten helder zijn en dat de werknemer zich op 24 mei 2019 niet op de juiste manier heeft ziekgemeld. In zoverre is dan ook niet in geschil dat deze waarschuwing terecht is opgelegd.
5.2.2.
Ten aanzien van de tweede waarschuwing overweegt de rechtbank als volgt. Eiser had weliswaar onderzoek kunnen doen naar het standpunt van de werknemer over de per abuis gemaakte dubbele afspraak bij de bedrijfsarts, maar de rechtbank acht van belang dat aan deze waarschuwing ook het onbehoorlijke rijgedrag met een dienstvoertuig en het respectloze gedrag van de werknemer naar zijn leidinggevenden ten grondslag zijn gelegen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het onbehoorlijke rijgedrag onvoldoende is vast komen te staan, gelet op de e-mail van de sergeant-majoor en de verklaring van de werknemer op de hoorzitting van 7 november 2019 dat hij mogelijk te hard optrok. Voor de rechtbank is de omschrijving van het incident voldoende duidelijk om daaruit een handelwijze te destilleren die, naar ook de werknemer had kunnen weten, als uiting van gebrek aan respect wordt ervaren.
Ten aanzien van het onderdeel van de waarschuwing dat de werknemer zich niet aan de gemaakte afspraken en instructies heeft gehouden acht de rechtbank de waarschuwing niet zonder meer helder. De toelichting ter zitting, dat hiermee tevens is bedoeld aan te geven dat de werknemer ondanks de eerdere waarschuwing – die dan als een ‘afspraak’ zou zijn aan te merken – zich in zijn houding niet verbeterde, nota bene in een opleidingssituatie, kan de rechtbank weliswaar volgen, maar blijkt desondanks niet zonder meer uit de tekst van de waarschuwing. De rechtbank acht deze omissie evenwel niet zodanig dat eiser de tweede waarschuwing niet aan de onderbouwing van de dringende redenen ten grondslag had kunnen leggen. Daarbij weegt voor de rechtbank zwaar mee dat in militaire dienstbetrekkingen hoge eisen worden gesteld aan houding en gedrag en dat ook de werknemer zich, zoals door eiser benadrukt, bij uitstek in een opleidingssituatie zich hiervan bewust dient te zijn.
5.2.3.
Ook ten aanzien van de derde waarschuwing bevinden zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten in het dossier dat de werknemer zich, ondanks de eerdere waarschuwingen, niet aan de bij Defensie geldende gedragsregels heeft gehouden. Dat de werknemer blijkens de e-mail van de cateringmanager extra toezicht en correctie nodig heeft, versterkt het verwijt dat de werknemer zich niet heeft kunnen conformeren aan de gedragsregels/hiërarchie. De rechtbank acht in het kader van de derde waarschuwing ook van belang dat de werknemer heeft erkend dat hij tijdens zijn ziekmelding heeft gesport. De werknemer had zich moeten realiseren dat hij in een kwetsbare positie verkeerde, omdat zijn gedrag al twee keer tot een waarschuwing had geleid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de werknemer terzake van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
5.3.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en
niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is daarom in strijd met
de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Het beroep is gegrond. De beroepsgrond van eiser dat verweerder hem ten onrechte niet in kennis heeft gesteld van het bezwaar van de werknemer tegen het besluit van 27 januari 2020, behoeft daarom geen bespreking meer. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding omdat geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld of gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.