1.3.In het primaire besluit heeft verweerder het besluit van 27 januari 2020 herzien en de werknemer met ingang van 3 februari 2020 een WW-uitkering toegekend.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat geen sprake is van ontslag als gevolg van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De werknemer is daarom niet verwijtbaar werkloos geworden en heeft dus recht op een WW-uitkering.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert - samengevat - aan dat de grondslagen van de opzegging dringende redenen inhouden als bedoeld in artikel 7:678 van het BW. Daarnaast heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het ontslag van de werknemer niet alleen een objectief dringende reden maar ook een subjectief dringende reden ontbreekt. Verder is het feit dat het ontslag eervol is verleend geen aanleiding voor het oordeel dat aan de werkloosheid geen dringende reden ten grondslag ligt. Tot slot heeft verweerder eiser ten onrechte niet in kennis gesteld van het bezwaar van de werknemer tegen het besluit van 27 januari 2020.
4. Verweerder heeft zich thans op het standpunt gesteld dat aan de werkloosheid van de werknemer, gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, geen dringende reden ten grondslag ligt. Daarnaast heeft eiser de gedragingen die de werknemer worden verweten onvoldoende onderbouwd.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Juridisch kader
Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
Artikel 7:677, eerste lid, van het BW luidt:
Ieder der partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
In artikel 7:678, eerste lid, van het BW is het volgende opgenomen:
Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Of sprake is van een dergelijke dringende reden moet worden beoordeeld naar de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW weigert verweerder de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van deze wet niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2018dient een materiële beoordeling plaats te vinden of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.