ECLI:NL:RBDHA:2022:6720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
C/09/563677 / FA RK 18-8584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag, zorgregeling en kinderalimentatie in een complexe echtscheidingszaak met ondertoezichtstelling

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 juni 2022, is een verzoek behandeld van de vader, [Y], om een zorgregeling en kinderalimentatie in het kader van een echtscheiding. De moeder, [X], heeft als belanghebbende opgetreden. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen en heeft kennisgenomen van diverse eerdere beschikkingen en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders hebben in het verleden een ouderschapsbemiddelingstraject gevolgd, maar het contact tussen de vader en de kinderen is niet hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], in een loyaliteitsconflict verkeren en dat eerdere ondertoezichtstellingen niet hebben geleid tot contactherstel. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot omgang afgewezen, omdat er geen draagvlak is bij de moeder voor contactherstel. Tevens heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen, omdat dit de vader mogelijk geheel uit het leven van de kinderen zou kunnen zetten, wat niet in hun belang zou zijn. De voorlopige kinderalimentatie is omgezet naar een definitieve bijdrage van € 66,- per maand per kind, met ingang van heden. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de ouders afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 18-8584
Zaaknummer: C/09/563677
Datum beschikking: 27 juni 2022

Gezag, zorgregeling en kinderalimentatie

Beschikking op het op 16 november 2018 ingekomen verzoekschrift van:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats Y]
advocaat: mr. M.J.E.M. Wielinga-van Dillen te Wijk bij Duurstede.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X]

de moeder,
wonende te [woonplaats X]
advocaat: mr. L.F. Niemandsverdriet-Wensink te Alphen aan den Rijn.

Procedure

Deze rechtbank heeft op 19 oktober 2018 voorlopige voorzieningen getroffen – voor zover
hier van belang – inhoudende dat is bepaald dat:
  • de moeder bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] in [woonplaats Y en X] ;
  • de kinderen aan de moeder zullen worden toevertrouwd;
  • ouders worden doorverwezen naar ouderschapsbemiddeling voor de verbetering van de onderlinge communicatie;
  • de vader de kinderen voorlopig bij zich mag hebben op: in de ene week van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en in de andere week op woensdag met het avondeten en op vrijdagmiddag uit school tot na het eten en de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg, waarbij de man de kinderen zal halen en brengen;
  • de vader een voorlopige kinderalimentatie van - met ingang van 1 januari 2019 -
€ 150,- per maand zal betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van de kinderen.
Bij beschikking van 9 augustus 2019 van deze rechtbank is – voor zover hier van belang –:
  • de echtscheiding uitgesproken;
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder;
  • bepaald dat de kinderen
  • de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten naar – kort gezegd – welke zorgregeling tussen de vader en de kinderen in het belang is van de kinderen;
  • bepaald dat de vader, met ingang van de datum van de beschikking, voor de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder
  • bepaald dat de vrouw het voortgezet gebruik van de woning toegewezen krijgt gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
  • de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld;
  • de behandeling aangehouden tot 1 maart 2020, in afwachting van de komst van het raadsrapport;
  • iedere verdere beslissing over de definitieve zorgregeling en de definitieve kinderalimentatie aangehouden.
Bij beschikking van 29 mei 2020 van deze rechtbank zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van 29 mei 2020 tot 29 mei 2021 onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.
Bij beschikking van deze rechtbank van 29 mei 2020 is – voor zover hier van belang –:
  • bepaald dat de kinderen per de datum van de beschikking
  • bepaald dat vanaf nu de moeder de kinderen telkens op of omstreeks de hiervoor vermelde tijden bij de vader moet brengen en dat de vader de kinderen op of omstreeks de hiervoor vermelde tijden bij de moeder moet terugbrengen;
  • iedere verdere beslissing over het gezag, de definitieve zorgregeling en de definitieve kinderalimentatie aangehouden tot 1 juni 2021, in afwachting van het verloop en de resultaten van de ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 mei 2021 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] afgewezen.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • de brief van [minderjarige 1] van 29 september 2020;
  • het F-formulier van 28 mei 2021 met bijlagen van de vader;
  • het F-formulier van 31 mei 2021 van de moeder;
  • het F-formulier van 25 november 2021 van de moeder;
  • het F-formulier van 3 december 2021 van de vader;
  • het F-formulier van 29 maart 2022 met bijlage van de vader;
  • het F-formulier van 29 maart 2022 met bijlage van de moeder;
  • het F-formulier van 20 mei 2022 van de moeder;
  • het F-formulier van 20 mei 2022 met bijlagen van de moeder;
  • het F-formulier van 20 mei 2022 met bijlagen van de vader;
  • het F-formulier van 20 mei 2022 met bijlagen van de moeder.
Op 13 oktober 2020 heeft de kinderrechter de brief van [minderjarige 1] van 29 september 2020 beantwoord.
Op 30 mei 2022 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de ouders met hun advocaten en namens de Raad voor de Kinderbescherming (Raad), mevrouw F [medewerker RvdK]

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de vorige beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst het verzoek over de omgang te behandelen.
De rechtbank stelt vast dat het contactherstel tussen de vader en de kinderen [minderjarige 1] (15 jaar), [minderjarige 2] (13 jaar) en [minderjarige 3] (13 jaar) niet van de grond is gekomen ondanks de hulpverlening die is ingezet. In 2019 hebben de ouders een ouderschapsbemiddelingstraject gevolgd bij Cardea. In het eindverslag van Cardea is aangegeven dat Cardea het schadelijk voor de kinderen acht dat het contact met de vader opnieuw is gestopt. Mede op advies van Cardea heeft de rechtbank na afloop van het traject bij Cardea een raadsonderzoek gelast. In het raadsrapport van februari 2020 heeft de Raad geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling nodig is, mede omdat er ernstige zorgen zijn over het loyaliteitsconflict waarin de kinderen verkeren. Kort samengevat heeft de ondertoezichtstelling niet voor contactherstel gezorgd. Na de ondertoezichtstelling zijn de ouders in mei 2021 aan de slag gegaan bij GO! voor jeugd. Daar is het traject parallel solo ouderschap gestart. Gedurende dit traject zijn individuele gesprekken gevoerd met de vader, de moeder en de kinderen. In september 2021 is gestart met het contactherstel via e-mail tussen de kinderen en de vader. De volgende stap zou zijn dat de kinderen zouden gaan chatten met de vader. Tot deze stap is het nooit gekomen omdat de kinderen hier niet klaar voor waren. Omdat het contactherstel vast liep, is het traject afgesloten. Daarnaast leidt de rechtbank uit de stukken af dat de ouders op voor de rechtbank onbekende momenten individueel trajecten hebben gevolgd, zoals begeleiding door een psycholoog. Op dit moment stuurt de vader maandelijks een kaartje naar de kinderen. Tot op heden heeft hij hier nog geen reactie op gehad.
De zitting is begonnen met de vraag hoe het gaat met de ouders. Beide ouders hebben aangegeven veel pijn te hebben door deze situatie. De vader voelt zich radeloos en moedeloos omdat hij zijn kinderen al twee jaar niet ziet. De moeder voelt zich uitgeput omdat het al zo lang duurt. Zij vindt dat de kinderen nu rust nodig hebben zodat ze hun eigen krachten kunnen vinden. Als zij er klaar voor zijn, zullen zij het contact aangaan, aldus de moeder. Zij kan op dit moment niets meer doen als moeder zijnde. Volgens haar is er te veel gebeurd. De vader geeft aan dat hij de kinderen niet wil belasten door ze te pushen tot omgang. Dat betekent niet dat hij zal opgeven, maar dat hij niet aan ze zal trekken. De vader heeft er behoefte aan dat wordt onderzocht waarom het omgangsprobleem stand houdt. In zijn brief van 20 mei 2022 stelt hij voor dat een deskundige met specialistische kennis op het gebied van ouderafwijzing, grondig onderzoek doet naar de oorzaken, de onderliggende dynamieken en de in standhoudende factoren. Hoewel de moeder zegt dat zij met alles zal meewerken, ziet de moeder een dergelijke nieuwe poging tot contactherstel als niets anders dan een belasting. Op de zitting is gebleken dat er bij de moeder geen draagvlak is voor een nieuwe (en laatste) poging om contactherstel te laten plaatsvinden. Hierop strandt ook het voorstel van de rechtbank om deel te nemen aan een mediationtraject gericht op het herstel van contactverlies, verzorgd door de trekkers van de pilot specialist contactverlies uit het reeds afgeronde programma Scheiden zonder schade. De rechtbank overweegt dat zo lang er geen draagvlak is bij beide ouders om de huidige situatie te veranderen, dat ook niet zal gebeuren. Dat er geen omgang is tussen de kinderen en de vader, is niet in het belang van de kinderen. Echter, de mogelijkheden om contact te realiseren lijken uitgeput. Zelfs het dwangkader heeft hierin geen verandering kunnen brengen. De kinderen zitten al jaren klem tussen de ouders, bevinden zich in een diep loyaliteitsconflict en zijn onderdeel van de strijd geworden. Dit kan ook worden afgeleid uit het feit dat de kinderen door de moeder zijn meegenomen naar de rechtbank, waar de rechtbank er bewust voor had gekozen om de kinderen niet nogmaals te horen om ze buiten de strijd te houden. De rechtbank betreurt het dat de kinderen in deze situatie zitten.
Op de zitting heeft de Raad opgemerkt dat er niet opnieuw een ondertoezichtstelling zal worden verzocht, aangezien dat in het verleden geen zin heeft gehad.
Hoewel er geen redenen zijn waarom omgang niet in het belang van de kinderen zou zijn, is de rechtbank toch van oordeel dat het verzoek van de vader tot omgang in deze situatie moet worden afgewezen. Op dit moment is er helemaal geen omgang. Door wel een zorgregeling vast te stellen en daar eventueel ambtshalve een dwangsom op te zetten, zou de rechtbank de kinderen onder druk zetten en er voor zorgen dat de juridische strijd tussen de ouders aanhoudt. De rechtbank verwacht dat dit averechts zou werken en dat hiermee de relatie tussen de vader en de kinderen nog meer verstoord zou raken.
Gezag
De moeder heeft verzocht om haar te belasten met het eenhoofdig gezag. Kort samengevat stelt zij dat de vader niet of te laat meewerkt aan gezagsbeslissingen. De vader betwist dit en voert aan dat hij in de afgelopen periode steeds heeft meegewerkt en zijn toestemming heeft gegeven. Daarnaast vreest de vader er voor dat als hij geen gezag meer heeft, hij compleet buiten spel zal worden gezet. Op dit moment heeft de vader goed contact met de scholen van de kinderen.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen één ouder met het gezag is belast. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, als de omstandigheden zijn gewijzigd. Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste en derde lid, BW, van overeenkomstige toepassing. Het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd, als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Als de rechter van oordeel is dat er een risico bestaat dat een kind door het toewijzen of in standhouden van gezamenlijk gezag klem en verloren zou raken, moet hij afwegen wat minder nadeel voor het kind meebrengt: de omstandigheid waarin het moet leven met een situatie waarin strijd bestaat tussen twee ouders met gezag, of de situatie waarin een van de ouders uit zijn of haar leven wordt geweerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533).
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek nu kan worden aangenomen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet in het belang van de kinderen om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat hoewel gezamenlijk gezag het risico met zich brengt dat de kinderen klem komen te zitten tussen beide ouders, eenhoofdig gezag er mogelijk toe zal leiden dat de vader geheel uit het leven van de kinderen wordt geweerd. De rechtbank acht de mogelijkheid dat de vader uit het leven van de kinderen wordt geweerd veel schadelijker voor de kinderen en hiermee niet in het belang van de kinderen. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat de vader structureel niet meewerkt aan het nemen van gezagsbeslissingen. Dat er geen omgang is tussen de vader en de kinderen, ziet de rechtbank los van het vraagstuk over het ouderlijk gezag en dus niet als een belemmering om het gezamenlijk gezag uit te oefenen. Vooral nu de vader wel degelijk betrokken wenst te blijven bij de kinderen. De rechtbank gaat er vanuit dat de vader zijn emoties over het uitblijven van de omgang met de kinderen niet in de weg laat komen van het nemen van beslissingen over de kinderen.
Kinderalimentatie
De voorlopige kinderalimentatie is in 2019 vastgesteld op € 61,- per maand per kind. Op de zitting is gebleken dat de vader nu voor alle drie de kinderen bijna € 200,- betaalt. Het verzoek van de moeder is om de kinderalimentatie vast te stellen op € 250,- voor alle drie de kinderen en de vader verzoekt de voorlopige kinderalimentatie definitief vast te stellen. Gelet op het marginale verschil tussen beide bedragen acht de rechtbank het redelijk om de voorlopige kinderalimentatie om te zetten naar definitief, waarbij de bijdrage wordt geïndexeerd naar 2022.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1]
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ,
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2008 te [geboorteplaats 3] ,
van € 66,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. A. Sinan als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 27 juni 2022.