ECLI:NL:RBDHA:2022:6718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
SGR 21/5935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding bij langdurige ziekte en opzegtermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 juni 2022, is de vereniging Vereniging Montessorischool Waalsdorp, eiseres, in een geschil verwikkeld met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. De zaak betreft de compensatie van een transitievergoeding die eiseres aan een ex-werkneemster heeft betaald. Eiseres had een compensatie van € 48.309,94 aangevraagd, maar verweerder heeft deze vastgesteld op € 46.727,10. Eiseres was van mening dat zij recht had op de volledige compensatie, omdat de transitievergoeding was berekend over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst, inclusief de opzegtermijn. Verweerder daarentegen stelde dat de compensatie enkel berekend wordt over de periode tot het einde van het opzegverbod, dat twee jaar na de eerste ziektedag eindigt.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat artikel 7:673e lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) grenzen stelt aan de hoogte van de compensatie. De wet laat geen ruimte voor een andere uitleg, en de compensatie wordt gemaximeerd op het bedrag dat de werkgever verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de termijn van twee jaar. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen aanspraak kan maken op compensatie voor de periode dat de arbeidsovereenkomst langer heeft geduurd vanwege de opzegtermijn. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wet en de dwingendrechtelijke aard van de bepalingen omtrent de compensatie van de transitievergoeding. Eiseres had niet onderbouwd dat de financiële gevolgen van het besluit onaanvaardbaar waren, en de rechtbank merkte op dat de compensatieregeling van artikel 7:673e BW beoogt tegemoet te komen aan de financiële verplichtingen van werkgevers in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2022 in de zaak tussen

de vereniging Vereniging Montessorischool Waalsdorp, uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. G.C. Boellaard-Hovius),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Procesverloop

In het besluit van 25 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde compensatie voor de aan een ex-werkneemster betaalde transitievergoeding vastgesteld op € 46.727,10.
In het besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A], collega van mr. C.G. Boellaard-Hovius. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en J. Mook.

Overwegingen

1.1
Op 17 april 2002 is de ex-werkneemster bij eiseres in dienst getreden. Zij heeft zich op 9 augustus 2017 ziek gemeld. Per 7 augustus 2019 is aan haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
1.2
Eiseres heeft de arbeidsovereenkomst van de ex-werkneemster bij brief van 4 september 2019 per 1 januari 2020 opgezegd. Op 23 december 2019 heeft eiseres een transitievergoeding van € 48.309,94 bruto aan de ex-werkneemster betaald.
1.3
Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding ingediend. Verweerder heeft de transitievergoeding gecompenseerd tot een bedrag van € 46.727,10.
2. Het bestreden besluit berust voor zover van belang op het standpunt dat de hoogte van de compensatie wordt berekend over de dienstjaren vanaf de datum van indiensttreding tot aan het einde van het opzegverbod, dus twee jaar na de eerste ziektedag. De diensttijd nadat de werknemer twee jaar ziek is geweest wordt niet gecompenseerd.
3. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte niet gecompenseerd is voor de volledige aan de ex-werkneemster betaalde transitievergoeding van € 48.309,94. Zij stelt daartoe samengevat dat de hoogte van de transitievergoeding conform de wet is berekend over de gehele duur van de arbeidsovereenkomst, dus inclusief de duur van de opzegtermijn die eiseres in dit geval in acht moest nemen en waarover zij loon heeft betaald. Ten onrechte hanteert verweerder enkel de periode tot de afloop van het opzegverbod. Verweerder gaat daarbij uit van een onjuiste interpretatie van de wet. Eiseres acht die interpretatie niet redelijk, te minder omdat verweerder daarmee, anders dan eiseres mocht verwachten, in strijd handelt met zijn eigen uitvoeringspraktijk/ beleid.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Artikel 7:670, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt:
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de arbeidsongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…).
Artikel 7:673, lid 1, van het BW luidt, voor zover van belang:
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
(…)
Artikel 7:673e BW luidt, voor zover van belang:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (…) verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; (…) “
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673 aan de werknemer verschuldigd is, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op dat bedrag in mindering mogen worden gebracht. De vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, bedraagt tevens niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. (…).
4.2
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de toegekende compensatie.
4.3
Eiseres wordt niet gevolgd in het standpunt dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van de compensatie van een onjuiste wetsinterpretatie is uitgegaan. Eiseres wijst daarbij naar de bepalingen over de vaststelling van de hoogte van de transitievergoeding. Het gaat echter om de hoogte van de door verweerder te verstrekken compensatie daarvan. In artikel 7:673e, lid 2, BW zijn grenzen aan die hoogte gesteld. De compensatie wordt gezien de tweede zin van deze bepaling (onder meer) gemaximeerd op het bedrag aan transitievergoeding dat de werkgever op grond van artikel 7:673 BW verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 7:670, lid 1 onderdeel a. Gezien de tekst van deze bepaling wordt voor de maximering dus niet aangesloten bij de daadwerkelijke duur van de arbeidsovereenkomst, maar wordt deze fictief bekort door van een eerdere beëindigingsdatum uit te gaan, namelijk de datum waarop de termijn van twee jaar die geldt voor het opzegverbod wegens ziekte is verstreken. [1] Daaruit volgt dat in het geval de arbeidsovereenkomst na het einde van die tweejaarstermijn nog enige tijd heeft voortgeduurd, de over die tijd opgebouwde transitievergoeding niet wordt gecompenseerd. De wettekst laat op dit punt geen ruimte voor een andere uitleg of toepassing. Uit de wetsgeschiedenis blijkt overigens ook niet dat iets anders is beoogd. [2] 4.4 Eisers wordt ook niet gevolgd in het betoog dat de opzegtermijn gezien verweerders beleid dan wel - zoals eiseres ter zitting nader heeft betoogd - op basis van redelijkheid en billijkheid bij de compensatie moet worden betrokken. Dit betoog komt erop neer dat de in artikel 7:673e BW neergelegde maximering van de compensatie buiten toepassing wordt gelaten. Artikel 7:673e BW is een dwingendrechtelijke bepaling in een wet in formele zin. Voor het buiten toepassing daarvan is slechts plaats als sprake is van omstandigheden waarmee de wetgever in zijn afweging geen rekening heeft gehouden en strikte toepassing van de wetsbepaling in verband daarmee tot evidente en ernstige strijd met algemene rechtsbeginselen leidt. Wat eiseres heeft aangevoerd biedt gelet op het navolgende geen grond voor het oordeel dat die situatie zich in dit geval voordoet.
4.4.1
Met betrekking tot de verwachtingen die eiseres stelt te hebben mogen ontlenen aan verweerders beleid, heeft zij verwezen naar wat is vermeld op de website van verweerder over de (fictieve) opzegtermijn in het kader van een werkloosheidsuitkering. Die passages zeggen echter niets over de hier aan de orde zijnde compensatie van de transitievergoeding. De rechtbank gaat daarom aan het betoog op dit punt voorbij.
4.4.2
Eiseres beroept zich verder op de omstandigheid dat zij op basis van de toepasselijke CAO gebonden was aan een opzegtermijn van enkele maanden, zodat zij - zo begrijpt de rechtbank - de opbouw van de transitievergoeding over die periode niet heeft kunnen voorkomen. Daargelaten of dit een omstandigheid betreft die door de wetgever onder ogen is gezien, brengt die naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de wettelijke maximering van de compensatie van de transitievergoeding hier onbillijk of onevenredig uitpakt. Eiseres heeft het overgrote deel van de transitievergoeding immers gecompenseerd gekregen. Zij heeft niet onderbouwd dat de financiële gevolgen van het besluit voor haar desondanks onaanvaardbaar zijn. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit de stukken volgt dat eiseres in de periode van de opzegtermijn de aan de werkneemster toegekende WIA-uitkering heeft kunnen verrekenen met het te betalen loon, waarop reeds een korting vanwege ziekte werd toegepast. Daarvan uitgaande is in de periode van de opzegtermijn van een cumulatie van financiële verplichtingen, waaraan de compensatieregeling van artikel 7:673e BW beoogt tegemoet te komen [3] , hooguit in beperkte mate sprake geweest.
5.
De conclusie is dat eiseres geen aanspraak kan maken op compensatie van de door haar betaalde transitievergoeding over de periode dat de arbeidsovereenkomst in verband met de opzegtermijn langer heeft geduurd. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook Centrale Raad van Beroep, 1 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1180, r.o. 7.4.4.
2.Zie in dit verband bijv. Nota van wijziging Wet arbeidsmarkt in balans (Kamerstukken II, 2018-2019, 35074, nr. 10, p. 4): “In het voorgestelde artikel 7:673e, tweede lid, BW is onder meer beoogd te regelen dat de compensatie van de na langdurige ziekte betaalde transitievergoeding gemaximeerd is op het bedrag dat verschuldigd is direct nadat de werknemer 104 weken ziek is geweest. Daarvoor [in een eerder redactie van het artikel, Rb] werd verwezen naar het tijdvak, bedoeld in artikel 629, eerste en tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Daarmee werd de maximering gekoppeld aan het tijdvak waarin de werkgever gehouden is het loon tijdens ziekte door te betalen. Dit tijdvak is echter niet in alle gevallen gelijk. Om deze reden is de maximering gekoppeld aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst van de zieke werknemer op grond van artikel 7:670, eerste lid, onderdeel a, van het BW opgezegd mag worden. Dat is dus na twee jaar ziekte.”
3.Zie ECLI:NL:CRVB:2022:1180 r.o. 7.1 en 7.2