In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.S. Nizamoeddin, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. C. Wesenbeek.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe elementen of omstandigheden waren die de kans op internationale bescherming vergrootten. De rechtbank wees op de nieuwe vertaling van een vonnis van de Algerijnse Militaire rechtbank, maar concludeerde dat deze vertaling niet substantieel verschilde van eerdere overgelegde documenten. De rechtbank erkende dat er een inhoudelijke wijziging was in de datum van het verkiezingsbesluit, maar dit was niet voldoende om de aanvraag ontvankelijk te verklaren. De rechtbank benadrukte dat de overige ongerijmdheden in het vonnis bleven bestaan en dat de nieuwe vertaling niet overeenkwam met de verklaring van eiser over zijn vervolging.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag door mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. N.Y. Majoor. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.