ECLI:NL:RBDHA:2022:6713
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake toevoegingen en vergoedingen voor rechtsbijstand
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. [eiser], heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 24 juni 2021 het bezwaar van eiser tegen de intrekking van vergoedingen ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de vraag of er sprake is van diversiteit van procedures in het kader van verleende toevoegingen voor rechtsbijstand.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser toevoegingen heeft ontvangen voor rechtsbijstand in zowel een hoger beroepsprocedure als een cassatieprocedure. Eiser heeft betoogd dat er een nieuwe procedure is gestart met de cassatie, en dat de werkzaamheden in deze procedure niet onder de eerdere toevoeging vallen. Verweerder heeft echter gesteld dat de werkzaamheden van eiser onder de eerder verleende toevoeging vallen, en dat er geen diversiteit van procedures is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig afgewogen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van diversiteit van procedures en dat de aanvraag van eiser onder de eerder verleende toevoeging valt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2022, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.