ECLI:NL:RBDHA:2022:6713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake toevoegingen en vergoedingen voor rechtsbijstand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. [eiser], heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 24 juni 2021 het bezwaar van eiser tegen de intrekking van vergoedingen ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de vraag of er sprake is van diversiteit van procedures in het kader van verleende toevoegingen voor rechtsbijstand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser toevoegingen heeft ontvangen voor rechtsbijstand in zowel een hoger beroepsprocedure als een cassatieprocedure. Eiser heeft betoogd dat er een nieuwe procedure is gestart met de cassatie, en dat de werkzaamheden in deze procedure niet onder de eerdere toevoeging vallen. Verweerder heeft echter gesteld dat de werkzaamheden van eiser onder de eerder verleende toevoeging vallen, en dat er geen diversiteit van procedures is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig afgewogen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van diversiteit van procedures en dat de aanvraag van eiser onder de eerder verleende toevoeging valt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2022, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

mr. [eiser], te [woonplaats], eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgestelde vergoedingen ingetrokken.
Bij besluit van 24 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022 met een beeldverbinding.
Eiser is aanwezig. Verweerder laat zich vertegenwoordigen door mr. [A].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Aan eiser zijn toevoegingen verleend onder de kenmerken [toevoegingsnummer 1] en [toevoegingsnummer 2] (hierna: A) die betrekking hebben op rechtsbijstand in een hoger beroepsprocedure. Toevoegingsaanvragen onder de kenmerken [toevoegingsnummer 3] en [toevoegingsnummer 4] (hierna: B) zijn verleend voor rechtsbijstand in verband met de cassatieprocedure. Eiser heeft verweerder gevraagd de vergoedingen te wijzigen omdat deze wellicht te hoog zijn vastgesteld. Verweerder heeft toevoeging B uiteindelijk ingetrokken, omdat er geen sprake is van diversiteit van procedures.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Volgens eiser is er een nieuwe procedure gestart op het moment dat hij cassatie heeft ingesteld. Het feit dat zijn werkzaamheden in cassatie bestonden uit het adviseren van het slachtoffer dan wel het vragen van een schadevergoeding, maakt niet dat deze werkzaamheden vallen onder het bereik van toevoeging A. Deze algemene werkzaamheden van een advocaat zijn immers in verschillende procedures hetzelfde. Het voorgaande laat onverlet dat sprake is van diversiteit van procedures.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen kan indien er sprake is van één rechtsbelang worden volstaan met één toevoeging, tenzij er sprake is van behandeling van één procedure in meer dan één instantie. [1] De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of op de gevraagde toevoeging daadwerkelijk een procedure bij een andere instantie is gevoerd.
4. Verweerder heeft toegelicht dat op grond van de werkinstructie [2] aanvragen die zien op het geven van cassatieadvies vallen onder het bereik van de toevoeging voor de eerdere aanleg. Eiser heeft zijn cliënte, een slachtoffer van een geweldsmisdrijf, in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan op basis van de verstrekte toevoeging A. Uit de stukken blijkt dat het cassatieberoep van de daders niet-ontvankelijk is verklaard, waardoor het aannemelijk is dat de werkzaamheden van eiser, naast advisering over het al dan niet indienen van middelen, hebben bestaan uit het geven van advies over het verloop van de cassatieprocedure. Gelet op de werkinstructie valt eisers aanvraag onder het bereik van de verleende toevoeging voor de eerdere aanleg. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat er geen sprake is van diversiteit van procedures. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
5. Het beroep is ongegrond
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 januari 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:26), en 10 september 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:3343).
2.Werkinstructie vaststellen ‘Art. 15 Bvr Puntenaantal Hoge Raad’.