ECLI:NL:RBDHA:2022:6702

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een administratief beroep inzake examenresultaat en toetsingscriteria binnen de politieopleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een administratief beroep van eiser tegen de Commissie van Beroep voor de Examens. Eiser, werkzaam bij de Nationale Politie, had een examen voor de cursus 'Strategisch leidinggeven aan grootschalig en bijzonder optreden' afgelegd, maar dit examen was met een onvoldoende beoordeeld. Eiser stelde dat de beoordeling onterecht was en dat er verschillende procedurele fouten waren gemaakt tijdens het examen, waaronder het niet tijdig bekendmaken van het resultaat en het ontbreken van een ondertekend beoordelingsformulier.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit dat inhoudt dat een kandidaat niet voldoet aan de vereisten voor het behalen van een examen. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om de inhoud van de examenbeoordeling te toetsen, omdat dit voorbehouden is aan de examinatoren. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, zoals de invloed van de examenlocatie en de aanwezigheid van een derde partij, niet kunnen honoreren, omdat deze niet binnen de reikwijdte van de toetsing vielen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank concludeerde dat de procedurele tekortkomingen die eiser aanvoerde, niet hebben geleid tot een onredelijke beoordeling van zijn examenresultaat. De uitspraak benadrukt de beperkingen van de rechterlijke toetsing in zaken die betrekking hebben op examenresultaten en de rol van deskundigen in het beoordelingsproces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Dane);
en

Commissie van Beroep voor de Examens, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M.I. Huijts)

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2021 heeft verweerder het administratief beroep van eiser tegen het besluit van de Commissie van Beroep voor de Examens waarin zijn examen met een onvoldoende is beoordeeld ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2022. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, in aanwezigheid van de heer [A] , de opleidingscoördinator.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 1 december 1988 is eiser in dienst getreden bij de Nationale politie. Eiser is aangesteld als [functienaam] in de functie van [functie] op de Landelijke Meldkamer Operations. Ten behoeve van zijn verdere loopbaan heeft eiser de cursus Strategisch leidinggeven aan grootschalig en bijzonder optreden gevolgd aan de politieacademie. Op 9 april 2021 heeft hij hiervoor een examen afgelegd, dat met een onvoldoende is beoordeeld. Volgens de examinatoren heeft eiser op een aantal cruciale punten, zoals het beoordelen van informatie, het leiding geven/ aansturen en het toepassen van vakinhoudelijke kennis, onvoldoende gescoord. Deze cruciale punten moeten met een voldoende worden afgerond, wil eiser het examen behalen. Eiser voldoet volgens verweerder daarom niet aan de vereisten voor het behalen van dit examen.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank gaat – voor zover van belang – in het navolgende in op de gronden die namens eiser zijn aangevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 42.2 en 44 van de Onderwijs- en Examenregeling 2021 het administratief beroep van eiser heeft beoordeeld.
4. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepaling staat eraan in de weg dat door het instellen van beroep tegen een in administratief beroep genomen beslissing een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen over een besluit dat als zodanig van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming is uitgezonderd. Dit betekent dat door de bestuursrechter slechts kan worden beoordeeld of verweerder zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan. [1]
Kennen en kunnen
5. Gelet op het voorgaande is de beoordeling van de rechtbank beperkt. De rechtbank is van oordeel dat zij geen inhoudelijk oordeel kan geven op een aantal door eiser aangevoerde gronden. De beoordeling van de rechtbank mag niet rechtstreeks betrekking hebben op de inhoud van het afgelegde examen dan wel op nadere regels voor die examinering of toetsing. Dat oordeel is voorbehouden aan personen en instanties die daartoe de vereiste deskundigheid bezitten, zoals in dit geval de examinator. De rechtbank is daarom onbevoegd om van deze gronden kennis te nemen.
6. Zo heeft eiser aangevoerd aan dat de locatie waar het examen is afgenomen invloed heeft gehad op het zicht van de examinatoren, waardoor zij enkele handelingen van studenten over het hoofd hebben gezien. Ook was het geluid onvoldoende hoorbaar. Dit is naar alle waarschijnlijkheid volgens eiser terug te zien in de beoordeling van de examinatoren. Eiser stelt voorts dat niet om een nadere toelichting is gevraagd op de onderdelen van zijn examen die niet als voldoende zijn beoordeeld, terwijl verweerder hiertoe wel gehouden is. Deze gronden vallen volgens de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook buiten de omvang van de beoordeling door de rechtbank.
Wet in formele zin
7. Eiser voert verder aan dat er sprake is van een inbreuk op examenwaardige omstandigheden doordat de bepalingen uit het OER [2] en het Examendocument [3] niet zijn nageleefd. Ten eerste, is het examenresultaat niet bekendgemaakt binnen een termijn van twintig dagen. Daarbij is er geen kopie van het beoordelingsformulier verstrekt na afloop van de examenopdracht en is het beoordelingsformulier niet door de juiste personen ondertekend. Ten tweede, zijn er examinatoren gehercertificeerd ondanks de afspraken met eiser dat dit niet zou gebeuren en was deze examinator negatief beïnvloed doordat hij wist van de bezwaren van eiser tegen deze hercertificering. Ten derde, heeft het formulier dat eiser voorafgaand aan het examen heeft ontvangen onduidelijkheid opgeroepen over de te hanteren tijdsindeling. Dit heeft eiser gehinderd in het maken van de opdracht. Verweerder had op voorhand bekend moeten maken dat de tijdsindeling slechts een suggestie is waarvan kan worden afgeweken. Na het examen is vast komen te staan dat er verschillende versies van het formulier bestaan. Het komt voor rekening van verweerder dat het betreffende formulier dat aan eiser is verstrekt niet meer achterhaald kan worden. Tot slot, voert eiser aan dat hij vanwege coronamaatregelen beperkt was in zijn mogelijkheid om van ondersteuners gebruik te maken. Daarbij heeft verweerder zonder de toestemming van de studenten aan een derde wel toegang verleend tot het examen.
8. De rechtbank overweegt dat de relevante regels in het kader van de cursus Strategisch leidinggeven aan grootschalig en bijzonder optreden zijn opgenomen in de OER. De examenopdracht wordt op grond van de OER verder uitgewerkt in het Examendocument. De OER vindt zijn grondslag in artikel 90, eerste lid, van de Politiewet en is daarmee een voorschrift die krachtens een wet in formele zin is gesteld. De rechtbank zal de hiervoor genoemde beroepsgronden dan ook beoordelen.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat -voor zover verweerder in afwijking van bepalingen uit de OER en het Examendocument heeft gehandeld- er geen reden is om aan de examenwaardige omstandigheden te twijfelen.
De termijn van twintig dagen waarbinnen het examen moet worden bekend gemaakt, is een termijn van orde. Een overschrijding van deze termijn leidt niet tot een ongeldig examen. Daarbij is aan eiser direct na het examen het eindresultaat mondeling meegedeeld en toegelicht. Een schriftelijke mededeling liet op zich wachten vanwege technische problemen aan de zijde van verweerder. Dit komt de rechtbank niet onredelijk voor. Daarbij is het beoordelingsformulier weliswaar niet door de voorzitter ondertekend, maar het formulier is ondertekend namens de bevoegde personen die hiertoe toestemming hebben gegeven. Er is verder geen reden om aan te nemen dat de examinator beïnvloed was doordat eiser bezwaren had tegen de hercertificering. Deze examinator is volgens verweerder niet op de hoogte gesteld van de bezwaren van eiser, maar slechts dat de hercertificering anders zou verlopen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat de examinator gecertificeerd was ten tijde van het examen.
Eiser heeft verder niet met stukken kunnen onderbouwen welke tijdsindeling er op het examenopdracht is gehanteerd. Volgens verweerder is de tijdsindeling zoals opgenomen in het Examendocument leidend. Eiser is bekend met het Examendocument en had hier kennis van kunnen nemen.
Tot slot, zijn er geen aanwijzingen dat de derde partij de examenlocatie zonder toestemming heeft betreden. Ook de afwezigheid van een tweede ondersteuner is geen aanleiding om anders te oordelen, omdat iedere student die examen heeft gedaan te maken heeft gehad met deze aanpassing van het examen. De afwezigheid van de derde partij had er ook niet toe geleid dat eiser wel een extra ondersteuner had mogen meenemen. Voor zover eiser aanvoert dat hij inhoudelijk is benadeeld door het ontbreken van een tweede ondersteuner, merkt de rechtbank op dast zij dit niet mag toetsten gelet op het eerder uiteengezette toetsingskader. De rechtbank komt tot de conclusie dat hetgeen door eiser is aangevoerd geen negatieve impact heeft gehad op een redelijke beoordeling van de examinator dan wel het examenresultaat van eiser op een negatieve manier heeft beïnvloed. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 maart 2006 (ECLI:NL:RBZLY:2006:423), 13 mei 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3675) en van 13 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2675).
2.Onderwijs- en Examenregeling politieonderwijs 2021.
3.Examen behorende bij kernopgave 6200229 Strategisch leidinggeven aan grootschalig en bijzonder optreden (GBO) Strategisch leidinggevende, niveau 6.