ECLI:NL:RBDHA:2022:6700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
SGR 22/5409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor vervangende nieuwbouw zorginstelling in Bodegraven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2022 wordt het beroep van eisers, Wijkteam Zuid Groep Aanwonenden Stichting Siloah (WTZ) en GASS, tegen de verleende omgevingsvergunning voor de vervangende nieuwbouw van een zorginstelling in Bodegraven beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het bouwplan niet in strijd is met de maatschappelijke bestemming, maar wel met het bestemmingsplan wat betreft de bouw- en goothoogte. Desondanks leidt deze strijd niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de eisers, waardoor het beroep ongegrond wordt verklaard. Een deel van de indieners van het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning in redelijkheid is verleend en dat de bezwaren van eisers onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst erop dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2022 in de zaak tussen

Wijkteam Zuid(WTZ) en
Groep Aanwonenden Stichting Siloah(GASS), te Bodegraven, tezamen: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk(het college)
(gemachtigden: mr. R. Oosterhuis en mr. D. Kruk, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Siloah Gehandicaptenzorg,te Ridderkerk.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan derde-partij (hierna: vergunninghouder) verleende omgevingsvergunning. Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend in het besluit van 26 januari 2021. In het bestreden besluit van 8 juli 2021 op het bezwaar van eisers heeft het college de verleende vergunning in stand gelaten.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Vergunninghouder heeft verzocht om het beroep van eisers met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2022 op zitting behandeld, gevoegd met het beroep van [A] tegen hetzelfde besluit (SGR 21/5520). Aan de zitting hebben deelgenomen: [B] en [C] namens eisers, [A] en zijn gemachtigde mr. [gemachtigde 1] , de gemachtigden van het college en namens vergunninghouder [gemachtigde 2] , ing. [gemachtigde 3] en ing. [gemachtigde 4] .
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
2.1
Op 6 oktober 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend bij het college voor vervangende nieuwbouw van een pand op het perceel gelegen aan Broekveldselaan 16 te Bodegraven (locatie De Akker). In de ruimtelijke motivering bij de aanvraag heeft vergunninghouder toegelicht dat hij op deze locatie de wooncapaciteit voor mensen met een (verstandelijke) beperking wil uitbreiden. Het bestaande pand zal worden afgebroken en een nieuw, groter pand zal worden teruggebouwd. Hierdoor kan het aantal zorgplaatsen worden uitgebreid van 12 naar 40. De woonlocatie elders in Bodegraven (Locatie De Rank) kan dan worden opgeheven.
2.2
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend op 26 januari 2021. Deze vergunning ziet op de activiteiten bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo) en afwijken bestemmingsplan/strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo). In dit besluit stelt het college zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Ook is aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening. Wel is er strijd met het bestemmingsplan omdat de vervangende nieuwbouw niet (geheel) in het bouwvlak, zoals aangegeven in de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding, is geprojecteerd en omdat de maximale bouw- en goothoogte wordt overschreden. Het college heeft daarom ook een vergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. In dat verband heeft het college zich onder meer op het standpunt gesteld dat de hoogte van het bouwplan – gelet op de afstand tot de woningen van omwonenden – geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat.
2.3
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning.
Het standpunt van het college
3. Het college heeft de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de verleende vergunning in stand gelaten. Het college heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat de correcte voorbereidingsprocedure is gevolgd en dat hij de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Ambtshalve beoordeling: ontvankelijkheid
4. Om beroep in te kunnen stellen bij de rechtbank moeten eisers belanghebbende zijn. De rechtbank beoordeelt dit ambtshalve.
4.1
WTZ heeft geen rechtspersoonlijkheid. Volgens vaste rechtspraak [1] is de hoedanigheid van belanghebbende echter niet voorbehouden aan natuurlijke personen en rechtspersonen, maar kunnen ook andere entiteiten als belanghebbende worden aangemerkt. Gelet op de woorden 'degene wiens', opgenomen in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt aan deze andere entiteiten de eis gesteld dat zij herkenbaar zijn in het rechtsverkeer. WTZ heeft toegelicht dat de wijkteams door de gemeente zijn ingesteld en als zodanig een geaccepteerd platform vormen als een orgaan op het gebied van burgerparticipatie. WTZ komt op voor het algemeen belang van de wijk en is een regelmatige overlegpartner van het gemeentebestuur. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat WTZ als belanghebbende moet worden aangemerkt.
4.2
Met betrekking tot GASS overweegt de rechtbank dat dit een groep natuurlijke personen (omwonenden) betreft die onder een gemeenschappelijke naam bezwaar hebben gemaakt en beroep hebben ingesteld. Het college heeft daarom in de bezwaarfase terecht per individuele ondertekenaar van het bezwaarschrift beoordeeld of hij/zij als belanghebbende kon worden aangemerkt. Daarbij is bezien in hoeverre een ieder gevolgen van enige betekenis van het bouwplan kan ondervinden. De rechtbank sluit zich aan bij de beoordeling die het college heeft uitgevoerd. Dat betekent dat van de ondertekenaars van het beroep van GASS als belanghebbenden worden aangemerkt: [D] ( [adres 1] [huisnummer 1] ), [E] ( [adres 1] [huisnummer 2] ), [F] ( [adres 1] [huisnummer 3] ), [G] ( [adres 1] [huisnummer 4] ),
[H] ( [adres 1] [huisnummer 5] ), [I] ( [adres 1] [huisnummer 6] , en [J] ( [adres 2] [huisnummer 7] ). [2]
4.3
Het college heeft een aantal andere omwonenden niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar omdat zij gelet op de grote afstand tussen het perceel van vergunninghouder en hun woning en het beperkte zicht dat zij daarop hebben, geen belanghebbenden zijn. Deze omwonenden hebben in beroep de voorzitter van WTZ gemachtigd. Zoals de rechtbank in overweging 4.2 heeft overwogen heeft het college de beoordeling wie van de omwonenden is aan te merken als belanghebbende, goed uitgevoerd. De omwonenden die in de bezwaarfase niet als belanghebbende zijn aangemerkt, zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank ook in beroep geen belanghebbenden. Zij hebben het standpunt van het college op dit punt ook niet gemotiveerd weersproken. Dat betekent dat het beroep van GASS, voor zover dat namens de volgende omwonenden is ingediend, niet-ontvankelijk zal worden verklaard: [3] [K] ( [adres 1] [huisnummer 8] ), [L] ( [adres 2] [huisnummer 10] ), [M] ( [adres 2] [huisnummer 11] ), [N] ( [adres 2] [huisnummer 12] ), [O] ( [adres 1] [huisnummer 9] ), [P] ( [adres 1] [huisnummer 13] ), [Q] ( [adres 1] [huisnummer 14] ).
4.4
[A] ( [adres 1] [huisnummer 15] ) heeft niet alleen het beroepschrift van GASS ondertekend, maar ook zelfstandig beroep ingesteld [4] . Het systeem van rechtsbescherming zoals dat is neergelegd in de Awb biedt echter geen ruimte voor het gelijktijdig aanhangig zijn van twee of meer beroepen van dezelfde belanghebbende tegen hetzelfde besluit. [5] De rechtbank zal daarom het beroep van GASS voor zover dat is ingediend namens [A] niet-ontvankelijk verklaren.
Bespreking van de beroepsgronden
5. Eisers betogen tevergeefs dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de zogeheten ‘kruimelgevallenregeling’. Nu sprake is van een bijbehorend bouwwerk (het hoofdgebouw van de instelling bevindt zich immers elders op het terrein) heeft het college terecht toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, bijlage II van het Bor.
6.1
Eisers betogen dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens eisers heeft het college de hoorplicht geschonden en onvoldoende geluisterd naar de omwonenden.
6.2
Uit het dossier blijkt dat op initiatief van vergunninghouder op 8 oktober 2019 een eerste informatieavond is gehouden. Op deze avond is een toelichting gegeven op de voorgenomen plannen. Sindsdien zijn er onder meer nieuwsbrieven verspreid, contactgegevens gedeeld en vragen van omwonenden beantwoord. Ook hebben sommige omwonenden ingesproken in de gemeenteraad. De rechtbank merkt daarbij op dat de wet niet verplicht om omwonenden te betrekken bij een bouwplan voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning. De rechtbank ziet daarnaast ook geen grond voor het oordeel dat eisers in de bezwaarfase onvoldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten naar voren te brengen. Weliswaar is er geen fysieke hoorzitting gehouden in verband met de coronacrisis, maar partijen hebben wel de gelegenheid gehad om schriftelijk op elkaars standpunten te reageren. Dat de omgevingsvergunning is verleend en in bezwaar in stand is gebleven betekent niet dat het college eisers niet serieus heeft genomen of hun belangen onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Het betoog slaagt niet.
7.1
De rechtbank begrijpt het beroepschrift van eisers zo dat zij betogen dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen omdat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dat verband wijzen eisers op de toenemende druk en belasting op de wijk door de uitbreidende cliëntencapaciteit van vergunninghouder, terwijl de huidige capaciteit door de omwonenden al als storend en onveilig wordt ervaren. Daarnaast wordt steeds meer groen aan de wijk onttrokken en/of omgebouwd tot parkeerterrein. Ten slotte wijzen eisers erop dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan restricties zijn vastgesteld voor verdere uitbreiding van de vestiging.
7.2.1
Op het perceel Broekveldselaan 16 te Bodegraven (hierna: het perceel) is het bestemmingsplan “Kern Bodegraven” van toepassing. Op dit perceel rust de enkelbestemming “Maatschappelijk” en dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 3”.
7.2.2
In artikel 1.47 van de planregels wordt onder ‘maatschappelijk’ verstaan:
voorzieningen ten behoeve van medische, sociale, culturele, spirituele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, kinderopvang, alsmede overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter.
7.2.3
Artikel 19.2.4 van de planregels luidt als volgt:
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor de aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
b. de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m dan wel 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning of het woongebouw;
c. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
7.3
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [6]
7.4
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het perceel door vergunninghouder passend is binnen de bestemming ‘maatschappelijk’. De rechtbank overweegt dat binnen deze bestemming op het perceel geen maximumaantal zorgplaatsen is vastgesteld. Dat betekent dat het bouwplan, voor zover het een uitbreiding van het aantal zorgplaatsen inhoudt, niet in strijd is met het bestemmingsplan. Nu het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om het perceel te gebruiken voor maatschappelijke doeleinden, zijn de ruimtelijke en andere gevolgen van die keuze door de gemeenteraad afgewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. [7] Bezwaren tegen dit gebruik hadden in een beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan aan de orde kunnen worden gesteld. De door eisers gestelde toenemende druk en belasting op de wijk en het gevoel van onveiligheid heeft het college dus niet behoeven te betrekken bij de beoordeling van deze aanvraag.
7.5
Het bouwplan is wél in strijd met het bestemmingsplan omdat het bijgebouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd en de maximale bouw- en goothoogte (4,5 respectievelijk 3 meter) wordt overschreven. Het bouwplan voorziet immers in een bouw- en goothoogte van 13,42 meter. Het college heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat deze hoogte – gelet op de ligging van het gebouw en de afstand tot de dichtstbijzijnde woningen – geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat van de omwonenden. Eisers hebben geen beroepsgronden naar voren gebracht tegen de situering en/of de bouw- en goothoogte. De rechtbank ziet in dit verband dan ook geen grond voor het oordeel dat de belangen van eisers onvoldoende zijn meegewogen. Anders dan eisers betogen volgt uit de overgelegde stukken met betrekking tot de totstandkoming van het bestemmingsplan niet dat er planologische restricties zijn gesteld aan verdere uitbreiding van Siloah.
7.6
Voor wat betreft het betoog dat het vergunde bouwplan ten koste gaat van de groenvoorziening overweegt de rechtbank het volgende. De omgevingsvergunning zoals die in eerste instantie is verleend voorzag niet in realiseren van een aantal parkeerplaatsen op de bestemming ‘groen’. In de bezwaarfase heeft verweerder dit hersteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning ook op dit punt in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd op een groenstrookje tussen het hoofdgebouw van Siloah en de naastgelegen tennisvelden en hebben naar het oordeel van de rechtbank niet of nauwelijks invloed op de bestaande groenvoorziening. Dat Siloah in de loop der tijd vaker is uitgebreid en een steeds groter deel van het park in gebruik heeft, maakt geen deel uit van deze omgevingsvergunning en kan dan ook – wat daar ook van zij – niet betrokken worden bij de beoordeling in deze beroepsprocedure.
8. Voor zover de eisers in beroep betogen dat hun bezwaren niet eenduidig zijn weerlegd in het bestreden besluit en zij daarom hun bezwaarschrift handhaven, overweegt de rechtbank dat in het bestreden besluit is ingegaan op alle grieven in het bezwaarschrift. Eisers hebben in hun beroepschrift niet concreet gemaakt waarom het bestreden besluit onjuist of onvolledig zou zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van GASS, voor zover dat is ingediend door de omwonenden als beschreven in 4.3 en 4.4, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van WTZ en GASS, voor zover dat is ingediend namens de omwonenden als beschreven in 4.2, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2, eerste lid:
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a en c:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4, bijlage II:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
8. het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
2.Het college heeft ook als belanghebbende aangemerkt: B.J.J. van Klink ( [adres 1] 39). Omdat B.J.J. van Klink in deze beroepsprocedure geen beroep heeft ingesteld en ook geen machtiging heeft ondertekend, is B.J.J. van Klink geen partij in deze beroepsprocedure.
3.De ondertekenaars van bijlage 4 bij de brief van 12 juni 2022.
4.Bij de rechtbank geregistreerd onder SGR 21/5520 en gelijktijdig op zitting behandeld met het beroep waarop deze uitspraak ziet.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV6271.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van