ECLI:NL:RBDHA:2022:6658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
SGR 22/1748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit inzake handhavingsverzoek Waterwet

In deze zaak heeft de Stichting eiseres op 4 september 2021 een verzoek ingediend bij het college van Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland, met het verzoek om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtredingen van de Waterwet tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen. De verweerder heeft op 13 januari 2022 schriftelijk gereageerd op dit verzoek. Eiseres heeft op 16 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat zij partijen niet uitnodigt voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Waterwet besproken. Eiseres betoogde dat voor het vissen met lood een vergunning op grond van de Waterwet nodig is en dat verweerder had moeten optreden tegen visverenigingen die viswedstrijden organiseren zonder deze vergunning.

Verweerder heeft echter gesteld dat voor het organiseren van viswedstrijden geen watervergunning vereist is en dat er geen sprake is van lozingen als bedoeld in de Waterwet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de reactie van verweerder op het handhavingsverzoek moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Aangezien het besluit van 13 januari 2022 al was genomen op het moment dat eiseres beroep instelde, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift doorgestuurd naar verweerder als bezwaarschrift.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan op 8 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2022 in de zaak tussen

Stichting [eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

en
het college van Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verweerder.

Inleiding

Op 4 september 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtredingen van de Waterwet tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen.
Op 13 januari 2022 heeft verweerder schriftelijk gereageerd op het verzoek van eiseres van
4 september 2021.
Op 16 maart 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt de rechtbank die mogelijkheid. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid van de Awb kan een beroepschrift, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Eiseres betoogt dat vislood een zeer zorgwekkende stof is die moet worden geweerd uit de leefomgeving. Volgens eiseres is voor het vissen met lood een vergunning op grond van de Waterwet nodig. Nu deze vergunningen niet worden aangevraagd door visverenigingen die viswedstrijden organiseren, dreigt volgens eiseres een overtreding van artikel 6.2 van de Waterwet. Daarom zou verweerder, als bevoegd gezag, daartegen moeten optreden. Volgens eiseres moet verweerder een besluit nemen op haar handhavingsverzoek of het handhavingsverzoek doorzenden aan het bevoegde gezag. Het handhavingsverzoek ziet niet alleen op artikel 6.2 van de Waterwet, dus heeft verweerder het handhavingsverzoek volgens eiseres te beperkt opgevat.
4. Verweerder heeft zich in zijn reactie van 13 januari 2022 – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat voor het organiseren van viswedstrijden geen watervergunning als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet nodig is. Bij viswedstrijden is volgens verweerder geen sprake van lozingen als bedoeld in de Waterwet. Als visverenigingen zonder Watervergunning viswedstrijden organiseren, is er dus geen (dreigende) overtreding van artikel 6.2 van de Waterwet en heeft verweerder ook geen bevoegdheid om (preventief) handhavend op te treden. Omdat verweerder de bevoegdheid niet heeft om een besluit te nemen zoals door eiseres is verzocht, is de reactie van
13 januari 2022 volgens verweerder geen besluit in de zin van de Awb.
4.1
In artikel 6.1 van de Waterwet is bepaald dat in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, tenzij anders bepaald, wordt verstaan onder ‘lozen’: brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam of brengen van water of stoffen op een zuiveringtechnisch werk. Onder ‘stoffen’ worden blijkens dit artikel verstaan afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is het verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;
b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
c. artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is.
Op grond van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterwet heeft de beheerder tot taak: zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 bepaalde, voor zover betrekking hebbend op de door hem beheerde watersystemen en de daarbij behorende beschermingszones en van het bij of krachtens titel 12.3 van de Wet milieubeheer bepaalde met betrekking tot het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam.
4.2
De vraag ligt voor of de reactie van verweerder op het handhavingsverzoek van eiseres een besluit is. Volgens vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet een mededeling van een bestuursorgaan dat het in een bepaald geval niet bevoegd is het door verzoeker gewenste rechtsgevolg te bewerkstelligen in beginsel worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Een dergelijke mededeling houdt in ieder geval een oordeel in over de aanwezigheid en de reikwijdte van de door de aanvrager veronderstelde bevoegdheid. Indien echter aan het bestuursorgaan waaraan het verzoek is gericht, geen enkele bevoegdheid is toegekend in het kader van de uitvoering van de wettelijke regeling waarop het verzoek betrekking heeft en het ook geen bemoeienis heeft met de aan andere bestuursorganen opgedragen uitvoering en handhaving van deze wettelijke regeling, is geen sprake van een besluit.
Het voorgaande betekent dat schriftelijke reacties van bestuursorganen op verzoeken om aanwending van een bepaalde bestuursbevoegdheid, inhoudende dat die bevoegdheid niet bestaat of zich niet uitstrekt tot het voorgelegde geval, als besluit worden aangemerkt. Dit is slechts anders indien in het geheel geen bevoegdheid voorhanden is waarop inwilliging van een verzoek gebaseerd zou kunnen worden.
4.3
Gelet op artikel 8.1 van de Waterwet is verweerder het bevoegd gezag om handhavend op te treden tegen (dreigende) overtredingen van artikel 6.2 van de Waterwet. Of de bevoegdheid om handhavend op treden in een concreet geval aanwezig is, hangt af van het antwoord op de vraag of sprake is van een (dreigende) overtreding van – in dit geval – artikel 6:2 van de Waterwet. In dit geval heeft verweerder zich in zijn brief van 13 januari 2022 op het standpunt gesteld dat deze bevoegdheid ontbreekt, nu voor het organiseren van viswedstrijden geen watervergunning vereist is. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 13 januari 2022 daarmee een schriftelijke reactie van een bestuursorgaan, inhoudende dat de bevoegdheid om handhavend op te treden zich niet uitstrekt tot het voorliggende geval. Nu niet gezegd kan worden dat verweerder in het geheel geen bevoegdheden heeft om handhavend op te treden tegen (dreigende) overtredingen van artikel 6.2 van de Waterwet, is de rechtbank – onder verwijzing naar de onder 4.2 aangehaalde rechtspraak van de Afdeling – van oordeel dat de reactie van verweerder van 13 januari 2022 als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt.
5. Nu verweerder het besluit van 13 januari 2022 al had genomen op het moment dat eiseres beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar handhavingsverzoek, is niet voldaan aan artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet aanleiding om het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift door te sturen naar verweerder. Daarbij wijst de rechtbank erop dat verweerder – gezien de gang van zaken en het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in het besluit – niet aan eiser kan tegenwerpen dat hij het bezwaarschrift buiten de voorgeschreven termijn heeft ingediend.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:191