ECLI:NL:RBDHA:2022:6653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarendheid in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Libische eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 20 mei 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 29 juni 2022, en dat de vraag of de maatregel sinds dat moment nog rechtmatig was, ter beoordeling stond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de afwijzing van het terugnameverzoek door de Oostenrijkse autoriteiten op 7 juni 2022. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat de Dublinverordening van toepassing is en dat er geen significant risico bestaat dat de eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien binnen drie dagen na het claimakkoord een overdrachtsbesluit is genomen en de vlucht naar Oostenrijk tijdig is aangevraagd. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Beker).

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 mei 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 23 juni 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 29 juni 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te bezitten.
Toetsingskader
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich daarbij in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend.
Maatregel van bewaring
4. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de maatregel van bewaring vanaf 7 juni 2022 onrechtmatig is, omdat de Oostenrijkse autoriteiten toen het verzoek om terugname hebben afgewezen. Dat de Oostenrijkse autoriteiten na een herhaald verzoek alsnog hebben ingestemd met een terugname, doet daar niet aan af, aldus eiser.
5. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Dat de Oostenrijkse autoriteiten het verzoek om terugname hebben afgewezen op 7 juni 2022, maakt niet dat er geen aanknopingspunten zijn dat op eiser de Dublinverordening [2] van toepassing is en dat er geen significant risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. Immers heeft verweerder op 9 juni 2022 de Oostenrijkse autoriteiten verzocht om het eerdere verzoek om terugname te heroverwegen, wat zij op 10 juni 2022 ook hebben gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
6. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld door verweerder, omdat pas op 13 juni 2022 een overdrachtsbesluit is genomen en uit het dossier niet blijkt wanneer de vlucht naar Oostenrijk is aangevraagd.
7. Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. De rechtbank acht het voldoende voortvarend dat binnen drie dagen na het claimakkoord een overdrachtsbesluit is genomen. Verder volgt uit het voortgangsrapport dat op 20 juni 2022 een vlucht is aangevraagd en de vluchtgegevens aan eiser op dezelfde dag zijn bekendgemaakt. Op 22 juni 2022 is eiser op de hoogte gesteld van zijn nieuwe vluchtgegevens, omdat de vliegmaatschappij de eerdere vlucht heeft geannuleerd. Eiser is op 23 juni 2022 overgedragen aan de Oostenrijkse autoriteiten. Hieruit moet worden afgeleid dat binnen één week nadat het overdrachtsbesluit is genomen een vlucht is aangevraagd en eiser hierover is geïnformeerd. Ook dit acht de rechtbank voldoende voortvarend. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Middelburg 10 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5788.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.