In deze zaak heeft eiser op 21 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 4 september 2021 was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000, op 4 maart 2022 was verstreken zonder dat verweerder een beslissing had genomen. Eiser heeft verweerder op 31 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit dat vernietigd moet worden.
Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en om een dwangsom van € 100,- per dag op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. Verweerder heeft echter aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om een dwangsom aan de uitspraak te verbinden, verwijzend naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat, hoewel verweerder niet tijdig heeft beslist, de rechtbank niet bevoegd is om een dwangsom op te leggen in deze asielzaak.
De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 juli 2022. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.