ECLI:NL:RBDHA:2022:6645

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
NL22.7018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 21 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 4 september 2021 was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000, op 4 maart 2022 was verstreken zonder dat verweerder een beslissing had genomen. Eiser heeft verweerder op 31 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit dat vernietigd moet worden.

Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en om een dwangsom van € 100,- per dag op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. Verweerder heeft echter aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om een dwangsom aan de uitspraak te verbinden, verwijzend naar eerdere rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat, hoewel verweerder niet tijdig heeft beslist, de rechtbank niet bevoegd is om een dwangsom op te leggen in deze asielzaak.

De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 juli 2022. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7018

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R. van der Heijden).

Procesverloop

Eiser heeft op 21 april 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft op 16 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 4 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 4 maart 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 31 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een termijn van twee weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden. Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingediend, omdat de beslisstermijn is verstreken. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [1] , op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Verweerder verzoekt de rechtbank om overeenkomstig bedoelde rechtspraak van de Afdeling een termijn van in totaal zestien weken te geven. Verder wijst verweerder er op dat het niet mogelijk is om een rechterlijke dwangsom aan de uitspraak te verbinden.
6. Zoals de Afdeling in de door verweerder genoemde uitspraak heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [2] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend. De rechtbank ziet geen grond om hier een andere termijn passend te achten. Dit betekent dat de verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor afneemt en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit aan eiser bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.
7. Artikel 1 van de Tijdelijke wet [3] luidt sinds 11 juli 2021 als volgt:

“De artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.”

8. Dit betekent dat het vanaf 11 juli 2021 weer mogelijk is om in asielzaken beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het niet van toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb betekent evenwel dat de vreemdeling ook onder de gewijzigde Tijdelijke wet met het instellen van beroep niet tijdig beslissen niet kan bereiken dat dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd of kunnen worden opgelegd.
9. Eiser heeft op 4 september 2021 en dus na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet een asielaanvraag ingediend, zodat de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden.
10. Vaststaat dat verweerder niet binnen de hiervoor gestelde termijn op de aanvraag van eiser heeft beslist. Gelet hierop veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor afneemt en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit aan eiser bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
3.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.