ECLI:NL:RBDHA:2022:6635

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
20_8009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen de afwijzing van bijzondere bijstand voor deurwaarderskosten en griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor deurwaarderskosten en griffierecht, welke aanvraag door verweerder was afgewezen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet tijdig was ontvangen door eiseres, omdat het niet was voorzien van een verzenddatum en niet aangetekend was verzonden. Hierdoor was de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar, en werd het beroep ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar aanvraag, omdat zij inmiddels door de kantonrechter was vergoed voor de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand had aangevraagd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit een onjuiste motivering bevatte en heeft het besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald, en het door haar betaalde griffierecht dient eveneens te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.V. Hazekamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: M. Roodhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor deurwaarderskosten en griffierecht afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of het beroep tijdig is ingediend. Zij stelt vast dat het bestreden besluit dateert van 3 november 2020 en dat eiseres eerst op 17 december 2020 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Daarmee heeft eiseres buiten de wettelijke termijn van 6 weken en derhalve te laat beroep ingesteld.
1.2
Eiseres stelt dat het bestreden besluit niet is voorzien van een verzenddatum, terwijl het bestreden besluit eerst op 6 november 2020 door haar gemachtigde is ontvangen. Daarom dient te worden aangenomen dat het bestreden besluit omstreeks 5 november 2020 op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt en dat het beroep daarmee tijdig is ingediend.
1.3.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie in het geval van niet aangetekende verzending van een schriftelijk stuk als uitgangspunt geldt dat het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3680). Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7865).
1.4.
Nu vaststaat dat het bestreden besluit niet aangetekend door verweerder is verzonden, een verzenddatum ontbreekt en voorts niet is gebleken van een deugdelijk verzendadministratie waaruit de verzending van het besluit blijkt, is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn door eiseres verschoonbaar is. Het beroep van eiseres is dus ontvankelijk.
2. Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend. Eiseres is door middel van een dagvaarding een procedure bij de kantonrechter gestart omdat zij via Markplaats bij een wederpartij een telefoon had gekocht, maar dat zij, nadat zij het geld hiervoor aan de wederpartij had overgemaakt, de telefoon niet geleverd heeft gekregen. Het verzoek betrof de gemaakte gerechtsdeurwaarderskosten (€ 100,89) en het betaalde griffierecht (€ 83,-).
3. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit -onder verwijzing naar het ambtelijk advies- op het standpunt gesteld dat de gevraagde kosten niet als noodzakelijke kosten zijn aan te merken en dat de aanvraag voor bijzondere bijstand daarom terecht bij het primaire besluit is afgewezen.
4. Eiseres voert -in hoofdzaak- aan de voor de gerechtelijke procedures opgekomen kosten wel degelijk noodzakelijkerwijs zijn gemaakt.
5. Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat de kantonrechter bij vonnis van 30 september 2020 de vordering van eiseres heeft toegewezen en dat de wederpartij door de kantonrechter is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, bestaande uit onder meer de dagvaardingskosten van € 104,97 en het betaalde griffierecht van € 83,-. Nu eiseres met dit vonnis de dagvaardingskosten en het griffierecht vergoed krijgt, doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich niet meer voor en heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar aanvraag om bijzondere bijstand. De omstandigheid dat de wederpartij tot op heden nog tot vergoeding van deze kosten is overgegaan, maakt dat niet anders.
6. De rechtbank constateert voorts dat voornoemd vonnis bij verweerder reeds bekend was, althans had moeten zijn, vóór het nemen van het bestreden besluit. Immers, dit vonnis was, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting, gevoegd bij het aanvullend bezwaarschrift. Nu als gevolg van dat vonnis eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van haar aanvraag, had verweerder het bezwaar van eiseres niet ontvankelijk moeten verklaren.
7. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit een onjuiste motivering bevat. Om die reden is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien, omdat rechtens geen andere uitkomst mogelijk is dan dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.