1.4.Nu vaststaat dat het bestreden besluit niet aangetekend door verweerder is verzonden, een verzenddatum ontbreekt en voorts niet is gebleken van een deugdelijk verzendadministratie waaruit de verzending van het besluit blijkt, is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn door eiseres verschoonbaar is. Het beroep van eiseres is dus ontvankelijk.
2. Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend. Eiseres is door middel van een dagvaarding een procedure bij de kantonrechter gestart omdat zij via Markplaats bij een wederpartij een telefoon had gekocht, maar dat zij, nadat zij het geld hiervoor aan de wederpartij had overgemaakt, de telefoon niet geleverd heeft gekregen. Het verzoek betrof de gemaakte gerechtsdeurwaarderskosten (€ 100,89) en het betaalde griffierecht (€ 83,-).
3. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit -onder verwijzing naar het ambtelijk advies- op het standpunt gesteld dat de gevraagde kosten niet als noodzakelijke kosten zijn aan te merken en dat de aanvraag voor bijzondere bijstand daarom terecht bij het primaire besluit is afgewezen.
4. Eiseres voert -in hoofdzaak- aan de voor de gerechtelijke procedures opgekomen kosten wel degelijk noodzakelijkerwijs zijn gemaakt.
5. Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat de kantonrechter bij vonnis van 30 september 2020 de vordering van eiseres heeft toegewezen en dat de wederpartij door de kantonrechter is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, bestaande uit onder meer de dagvaardingskosten van € 104,97 en het betaalde griffierecht van € 83,-. Nu eiseres met dit vonnis de dagvaardingskosten en het griffierecht vergoed krijgt, doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich niet meer voor en heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar aanvraag om bijzondere bijstand. De omstandigheid dat de wederpartij tot op heden nog tot vergoeding van deze kosten is overgegaan, maakt dat niet anders.
6. De rechtbank constateert voorts dat voornoemd vonnis bij verweerder reeds bekend was, althans had moeten zijn, vóór het nemen van het bestreden besluit. Immers, dit vonnis was, zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting, gevoegd bij het aanvullend bezwaarschrift. Nu als gevolg van dat vonnis eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van haar aanvraag, had verweerder het bezwaar van eiseres niet ontvankelijk moeten verklaren.
7. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit een onjuiste motivering bevat. Om die reden is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien, omdat rechtens geen andere uitkomst mogelijk is dan dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.