ECLI:NL:RBDHA:2022:6634
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet wegens contant inkomen en verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangen, maar deze werd door verweerder ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat eiseres contant geld had, dat zij niet had gemeld, en dat dit geld als inkomen moest worden aangemerkt. Eiseres had een vakantie naar Curaçao betaald met contant geld, maar kon niet aantonen dat dit geld van haar ex-partner was. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door het contante geld niet te melden, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering over de maanden december 2018 en januari 2019.
Daarnaast werd eiseres verweten dat zij langer dan de toegestane vier weken in het buitenland had verbleven zonder dit te melden. De rechtbank oordeelde dat eiseres ook op dit punt haar inlichtingenplicht had geschonden, wat resulteerde in de intrekking van haar uitkering voor de periode van 9 juni 2019 tot en met 13 juni 2019. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de meldplicht voor verblijf in het buitenland, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen excuus was voor de schending van de inlichtingenplicht.
De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond, zowel wat betreft de intrekking van de bijstandsuitkering als de afwijzing van de aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag. De rechtbank benadrukte dat eiseres niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, en dat de terugvordering van de ten onrechte ontvangen uitkering gerechtvaardigd was.