Uitspraak
Beschikking op het op 7 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:
[X1] en [X2] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Procedure
Verzoek en het standpunt van de IND
- op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) voor recht te verklaren dat [X3] (meisjesnaam: [meisjesnaam X3] ) de Nederlandse nationaliteit bezat toen verzoekster sub 1 op [geboortedatum 1] 1957 te [woonplaats] , Israël, werd geboren;
- op grond van artikel 17 RWN voor recht te verklaren dat [X3] (meisjesnaam: [meisjesnaam X3] ) de Nederlandse nationaliteit bezat toen verzoekster sub 2 op [geboortedatum 2] 1959 te [woonplaats] , Israël, werd geboren.
Feiten
- [X3] (meisjesnaam: [meisjesnaam X3] ), geboren op [geboortedatum 3] 1922 te [geboorteplaats] , hierna [X3] , is de moeder van verzoeksters.
- [X3] verkreeg bij haar geboorte, via haar vader, de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 1, aanhef en onder a van de Wet op het Nederlanderschap en ingezetenschap (WNI).
- Op 8 mei 1948 heeft [X3] zich uitgeschreven uit het bevolkingsregister van de gemeente [gemeente] . Zij is op 22 mei 1948 naar Israël geëmigreerd en heeft met ingang van de dag van haar immigratie de Israëlische nationaliteit verkregen op grond van artikel 2, sub b, aanhef en onder 2 van de Israëlische nationaliteitswet 5712-1952.
- Op [huwelijksdatum] 1955 is [X3] gehuwd met [echtgenoot X3] , geboren op [geboortedatum 4] 1916 te Polen, van Israëlische nationaliteit. Verzoeksters zijn op respectievelijk [geboortedatum 1] 1957 en [geboortedatum 2] 1959 geboren uit dit huwelijk.
- [X3] heeft vanaf 22 mei 1948 altijd in Israël gewoond en zij is op [datum overlijden X3] 2016 overleden.
- [X1] heeft op 7 oktober 2015 een optieverklaring afgelegd bij de Nederlandse ambassade in Tel Aviv, op grond van artikel 6 lid 1 onder i RWN. Bij beschikking van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 november 2015 is geweigerd deze optieverklaring te bevestigen, omdat [X3] het Nederlanderschap op 17 juli 1955 zou zijn verloren op grond van artikel 7 van de toenmalige WNI. Bij beschikking van 14 januari 2016 is het bezwaarschrift tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard, omdat [X3] –in tegenstelling tot wat in het besluit van 5 november 2015 vermeld stond – het Nederlanderschap zou zijn verloren op de dag van haar huwelijk ingevolge artikel 5 lid 2 WNI.
- Op 17 april 2019 heeft [X1] opnieuw een optieverklaring op grond van artikel 6 lid 1 onder i RWN afgelegd. Dit optieverzoek is bij besluit van 27 juni 2019 niet inhoudelijk in behandeling genomen, maar afgewezen op grond van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht, nu het een herhaalde aanvraag betreft. Er is geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- [X2] heeft op 31 juli 2019 een optieverklaring op grond van artikel 6 lid 1 onder i RWN afgelegd bij de Nederlandse ambassade in Tel Aviv. Bij beschikking van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 oktober 2019 is geweigerd deze optieverklaring te bevestigen, omdat [X3] het Nederlanderschap zou zijn verloren op de dag van haar huwelijk ingevolge artikel 5 lid 2 WNI. Het bezwaarschrift tegen dit besluit is bij beslissing op het bezwaar van 8 maart 2021 ongegrond verklaard. Er is hiertegen geen beroep ingesteld.
Beoordeling
‘(…), volgt staande het huwelijk de staat van haar man, zodra beide van éénzelfde nationaliteit zijn’volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat staande het huwelijk (‘tijdens het huwelijk’, zo ook rechtbank Den Haag 18 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6346) een wijziging moet hebben plaatsgevonden, waardoor de vrouw alsnog dezelfde nationaliteit als haar echtgenoot heeft verkregen. Hiervan is in het geval van [X3] geen sprake: zij bezat voorafgaand aan het huwelijk al (tevens) de Israëlische nationaliteit.
“De vrouw die naar het eerste lid van dit artikel de staat van Nederlander zelfstandig is komen te bezitten, volgt staande huwelijk den staat van haren man, zoodra beide van éénzelfde nationaliteit zijn.”
‘Volgens het geldende Nederlandse recht (artikel 5, eerste lid, Wet Nederlanderschap) volgt de vrouw – behoudens een uitzonderingsgeval – voor de bepaling van haar nationaliteit haar man.’
Hiermede wordt echter geenszins ontkend, dat welk stelsel ook gevolgd worde, altijd sommige gevallen zich zullen voordoen dat iemand ene dubbele nationaliteit of ook wel dat hij er volstrekt geene heeft. Dit zal nimmer geheel te vermijden zijn.’(MvT WNI 1892 130, p. 3). Het behoud en verlies van de Nederlandse nationaliteit wordt immers mede beïnvloed door de werking van het vreemde nationaliteitsrecht. Ook de gehuwde vrouw kon onder de WNI onder omstandigheden bipatride zijn.