ECLI:NL:RBDHA:2021:6346
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering bevestiging optieverklaring voor Nederlanderschap op basis van moederlijke afkomst
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken om de optieverklaring van eiser te bevestigen. Eiser, woonachtig in Israël, stelt dat hij recht heeft op het Nederlanderschap omdat zijn moeder, die inmiddels is overleden, een succesvolle optieverklaring had kunnen doen. Eiser baseert zijn claim op het feit dat zijn grootmoeder, bij de geboorte van zijn moeder, de Nederlandse nationaliteit bezat.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de moeder van eiser, bij haar geboorte, geen recht had op de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank legt uit dat de relevante wetgeving, de Wet op het Nederlanderschap en Ingezetenschap (WNI), bepaalt dat de echtgenote van een Nederlander de nationaliteit van haar man volgt, zodra zij beiden dezelfde nationaliteit hebben. Dit betekent dat de nationaliteit van de grootmoeder van eiser, die op 15 mei 1948 automatisch de Israëlische nationaliteit verkreeg, bepalend is voor de nationaliteit van zijn moeder. Aangezien de grootmoeder op dat moment haar Nederlandse nationaliteit verloor, kon de moeder van eiser geen optieverklaring indienen.
De rechtbank wijst ook de stelling van eiser af dat het gelijkheidsbeginsel zou moeten leiden tot een andere uitkomst. De rechtbank stelt dat het gelijkheidsbeginsel niet kan leiden tot het buiten toepassing laten van een formele wet. De rechtbank concludeert dat de weigering van de minister om de optieverklaring van eiser te bevestigen terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser komt dus niet in aanmerking voor het Nederlanderschap op basis van de optieverklaring.