ECLI:NL:RBDHA:2022:6589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
NL22.8816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een staatloze Palestijn met verwijzing naar iMMO-rapport en situatie in Gaza

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van eiser, een staatloze Palestijn. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen waren afgewezen. De rechtbank behandelde de zaak in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. I.E. Lemmers, en een tolk, T. Sleiman. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Kortrijk.

De rechtbank oordeelde dat de opvolgende aanvraag van eiser, ingediend op 29 september 2020, kennelijk ongegrond was. Eiser had een iMMO-rapport overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag, waarin werd gesteld dat zijn psychische problemen zijn vermogen om consistent te verklaren hadden beïnvloed. De rechtbank concludeerde echter dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig was, onder meer omdat hij geen plausibele verklaring kon geven voor zijn handelingen met betrekking tot een militaire envelop.

De rechtbank merkte op dat de procedure zorgvuldig was verlopen en dat de duur van het gehoor geen indicatie was voor de zorgvuldigheid. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gaza een reëel risico op ernstige schade zou lopen, ondanks de zorgwekkende veiligheidssituatie in het gebied. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8816

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

ProcesverloopBij besluit van 12 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.8817, op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Sleiman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en staatloos te zijn. Op 26 september 2017 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 15 juni 2018 afgewezen. Eiser heeft vervolgens op 24 juli 2019 een herhaalde aanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 2 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Beide besluiten staan in rechte vast. [1]
2. Deze zaak gaat over de opvolgende asielaanvraag van eiser van 29 september 2020. Eiser heeft in deze procedure een identiteitsdocument overgelegd om aan te tonen dat hij in plaats van de nationaliteit
Onbekendde nationaliteit
Staatloosbezit. Eiser beroept zich in deze procedure verder op hetzelfde relaas als bij zijn eerdere aanvraag, namelijk problemen met de militaire tak van [Naam 2] brigade. Eiser heeft een iMMO [2] -rapport overgelegd om aan te tonen dat hij in zijn eerdere procedures wel geloofwaardig heeft verklaard. Tot slot heeft eiser een uitspraak van deze rechtbank [3] en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overgelegd, waaruit volgens eiser blijkt dat Palestijnse vluchtelingen uit Gaza bescherming behoeven. [4]
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
De problemen die betrokkene stelt te hebben ondervonden van de zijde van de militaire tak van [Naam 2] brigade, nadat hij een
envelop had gevonden en geopend die niet voor hem, maar voor een van de
brigadecommandanten bestemd was.
4. Verweerder heeft zich ten aanzien van de nationaliteit van eiser op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser met documenten kan aantonen dat hij met de nationaliteit
Staatloosgeregistreerd zou moeten staan niet afdoet aan de eerdere inhoudelijke beoordeling. Over de duur van het gehoor [5] overweegt verweerder dat het hier een herhaalde aanvraag betreft en dat eiser aan het einde van het gehoor zelf heeft verklaard dat hij niets meer te vertellen heeft over de redenen van zijn asielaanvraag. Alhoewel het iMMO-rapport door verweerder wordt gekwalificeerd als een nieuw feit, leidt dit rapport niet tot het oordeel dat eiser nu wel wordt gevolgd in zijn asielrelaas.
In het bestreden besluit heeft verweerder verder geconcludeerd dat het zuiverder zou zijn om de bescherming door de UNRWA [6] wel aan te nemen. Er is echter niet gebleken dat de bescherming van de UNRWA is opgehouden voor het vertrek van eiser uit Gaza. Nu het asielrelaas nog altijd ongeloofwaardig wordt geacht heeft eiser ook geen gegronde vrees voor vervolging of gegronde redenen om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook is er geen sprake van een zogenaamde 15C-situatie in Gaza. Tot slot overweegt verweerder dat het overgelegde artikel ‘Krijgen Palestijnen voldoende bescherming?’ niet kan leiden tot inwilliging van de asielaanvraag, omdat alle gestelde problemen ongeloofwaardig zijn geacht.
5. Eiser wijst in de gronden van beroep allereerst op de zienswijze, waarin is opgemerkt dat het gehoor nog geen veertig minuten heeft geduurd en dat de indruk is ontstaan dat de afwijzing van zijn aanvraag al gereed lag. Eiser benadrukt dat dit een asielaanvraag betreft die ruim 1,5 jaar is blijven liggen en tegenwerpingen bevat vanwege eerdere procedures, terwijl uit het ingebrachte stuk van iMMO anders blijkt. De bestreden beslissing is dan ook niet zorgvuldig tot stand gekomen. Het iMMO-rapport is het uitgangspunt en hieruit blijkt waarom eiser in eerste instantie anders heeft verklaard. Ter onderbouwing worden verschillende stukken uit het iMMO-rapport geciteerd. De geconstateerde problematiek heeft invloed gehad om compleet, coherent en consistent te verklaren. Juist vanwege deze rapportage kunnen de onderdelen die verweerder tegenwerpt als zijnde ‘in rechte vaststaand’ niet zonder meer worden tegengeworpen, tenzij er uitgebreid op is doorgevraagd. De aanwijzingen uit het rapport hadden aanleiding moeten zijn voor een uitgebreid en goed gehoor waarin zou zijn doorgevraagd. Uit het iMMO-rapport blijkt juist dat tijdens de eerdere asielaanvragen wel degelijk sprake was van problematiek. Dat dit nooit eerder is ingebracht als argument valt te verklaren door de in het iMMO-rapport beschreven ontkenning van de problematiek. Dit kan dus niet aan eiser worden tegengeworpen. Over de bescherming van UNRWA stelt eiser zich op het standpunt dat hij door de situatie waarin hij zich bevond is gedwongen om het gebied te verlaten. Verder voert eiser aan dat, al zou het relaas terecht als ongeloofwaardig zijn beoordeeld, het hier gaat om een staatloze Palestijn die bij terugkeer in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM [7] terechtkomt. Daarnaast voert eiser aan dat de veiligheidssituatie in Gaza beroerd is, om die reden dient hij in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel. Ter onderbouwing verwijst eiser nogmaals naar het ingebrachte artikel ‘Krijgen Palestijnen voldoende bescherming?’. Eiser merkt verder op dat het niet efficiënt is dat een aparte aanvraag dient te worden ingediend voor een zogenaamde ‘buitenschuld’ vergunning. Tot slot vraagt eiser om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het iMMO-rapport
6. De Afdeling heeft een aantal uitspraken gedaan over het toetsingskader met betrekking tot medisch steunbewijs en het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. [8] De Afdeling is van oordeel dat indien in een iMMO-rapportage op concludente en inzichtelijke wijze is gesteld dat de psychische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren
zeer waarschijnlijkof
zekerinterfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren, verweerder hieraan niet voorbij kan gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daartoe is wel vereist dat uit het iMMO-rapport aan bepaalde vereisten voldoet.
7. De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder in zijn verweerschrift terecht heeft opgemerkt dat de conclusie van het iMMO-rapport is dat de psychische problemen
waarschijnlijkhebben geïnterfereerd met het vermogen van eiser om te verklaren. Dit is een lagere gradatie dan ‘zeer waarschijnlijk’ of ‘zeker’, zoals in de hierboven genoemde jurisprudentie. Deze lagere gradatie blijkt ook uit de bij het iMMO-rapport gevoegde leeswijzer (maart 2020). Hieruit volgt dat de omschrijving ‘waarschijnlijk’ het volgende betekent: de psychische problemen interfereren vermoedelijk, maar zeker is dit niet.
8. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat eiser met het iMMO-rapport stelt dat hij uit schaamte niet eerder heeft gedeeld dat hij onder druk van zijn vader de envelop heeft teruggebracht naar de politie, niet zonder meer maakt dat van meerdere onnavolgbare handelingen in eisers asielrelaas kan worden uitgegaan. Verweerder heeft in dit verband kunnen wijzen op de in rechte vaststaande omstandigheid dat eiser geen plausibele verklaring heeft gegeven waarom hij en zijn vader een envelop hebben geopend die gericht was aan de commandant. Ook heeft verweerder kunnen wijzen op de bevreemdingwekkende omstandigheid dat eiser en zijn vader na het openen van een envelop en bij het zien van een lijst met gevoelige militaire informatie niet getriggerd waarom om te stoppen, maar juist verder gingen met het openen van andere enveloppen. Verweerder heeft in het verweerschrift dan ook kunnen concluderen dat het feit dat eiser volgens het iMMO-rapport niet zou hebben kunnen verklaren over de mishandelingen, de geconstateerde ongeloofwaardigheid van de onderdelen van het relaas zoals het meenemen en openmaken van de envelop, het telkens vrijkomen en zich opnieuw melden, niet wegneemt. Daarbij komt dat de voorstelling van zaken in het iMMO-rapport tegenstrijdig is met wat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard. Verweerder heeft op dit punt niet ten onrechte overwogen deze tegenstrijdigheden niet kunnen worden verklaard door de genoemde reden van schaamte, omdat eiser tijdens het nader gehoor uit vrije wil uitgebreid over zijn vader heeft verklaard.
9. De rechtbank merkt verder op dat in het iMMO-rapport staat dat eisers psychische klachten ‘typerend’ zijn voor het gestelde ondergane geweld. Verweerder heeft hierover in het voornemen terecht opgemerkt dat de conclusie ‘typerend’ ruimte laat voor andere oorzaken. Aan deze conclusie kan dan ook niet de door eiser gewenste betekenis toekomen.
Zorgvuldigheid procedure
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers asielprocedure zorgvuldig is verlopen. Verweerder heeft terecht overwogen dat de duur van een gehoor geen indicatie is voor de zorgvuldigheid er van. Verweerder heeft hierbij kunnen wijzen op het feit dat het een derde aanvraag betreft, waardoor van eiser verwacht mag worden dat hij in staat is naar voren te brengen op welke grond hij meent in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Daarbij komt dat de hoormedewerker tijdens het gehoor [9] meerdere vragen heeft gesteld, maar dat eiser zelf heeft verklaard dat hij over het asiel niets te vertellen heeft. [10]
Situatie voor Palestijnen in Gaza
11. Niet in geschil is dat eiser een staatloze Palestijn is die bescherming kreeg van de UNRWA. Nu het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, heeft verweerder het vertrek van eiser terecht aangemerkt als vrijwillig. Eiser heeft niet immers aannemelijk gemaakt dat hij het gebied buiten zijn wil gedwongen heeft verlaten. De enkele stelling in beroep dat eiser als staatloze Palestijn bij terugkeer naar Gaza in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM terecht zou komen is een niet onderbouwde stelling die niet kan leiden tot een ander oordeel. Verweerder is in het bestreden besluit verder voldoende ingegaan op het overgelegde artikel ‘Krijgen Palestijnen voldoende bescherming?’. Het aangevoerde in beroep dat geen recht wordt gedaan aan het artikel is geen gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit.
12. De rechtbank stelt verder vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de algemene veiligheidssituatie in Gaza zorgwekkend is. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanige mate van geweld in Gaza dat hij bij terugkeer slechts door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. De enkele verwijzing naar het algemeen ambtsbericht uit april 2022 met betrekking tot Palestijnse gebieden acht de rechtbank onvoldoende.
Vergoeding kosten iMMO
13. Uit het Informatiebericht 2020/139 [11] volgt dat, indien een iMMO-rapport wordt ontvangen in een opvolgende aanvraag, doorgaans niet zal worden overgegaan tot het vergoeden van de kosten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder in deze zaak geen aanleiding hoeven zien om van de hoofdregel af te wijken.
Slotsom
14. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 juli 2019, zaaknummer: 201900162/1/V3 en 17 december 2019, zaaknummer: 201908112/1/V2.
2.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 augustus 2020.
4.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1550.
5.Het gehoor opvolgende aanvraag vond plaats op 10 mei 2022.
6.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1502 en van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2084, ECLI:NL:RVS:2018:2085 en ECLI:NL:RVS:2018:2086.
9.Van 10 mei 2022.
10.Pagina 5 van het gehoor opvolgende aanvraag van 10 mei 2022.
11.IB 2020/139 Instructie vergoeden bij rapportages m.b.t. medisch steunbewijs van iMMO of een andere deskundige onafhankelijke partij ex art. 18.2 Procedurerichtlijn (update IB 2017/84).