Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door B.M. de Wolff. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Dit volgde op een tussenuitspraak van 17 december 2021, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid had gegeven om een zorgvuldigheidsgebrek in het besluit van 27 februari 2020 te herstellen.
In de tussenuitspraak werd vastgesteld dat de psychische klachten van eiser tijdens de wachttijd bekend waren, maar dat de verzekeringsarts niet adequaat had gekeken naar de beperkingen die voortvloeiden uit deze klachten. Na de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts een aanvullend rapport opgesteld, waarin werd geconcludeerd dat er geen permanente psychische stoornis was vastgesteld. Eiser voerde aan dat verweerder een verkeerd toetsingskader hanteerde en dat de psychische klachten bij het einde van de wachttijd aanwezig moesten zijn.
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare medische informatie had kunnen concluderen dat de ziekmelding voortkwam uit een andere ziekteoorzaak. Eiser had niet met nieuwe medische informatie onderbouwd dat de beoordeling onjuist was. De rechtbank wees het verzoek om benoeming van een deskundige af en concludeerde dat het zorgvuldigheidsgebrek was hersteld. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.