ECLI:NL:RBDHA:2022:6542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De eiser, die stelt geboren te zijn in 1986 en de Tunesische nationaliteit te hebben, heeft tegen de op 28 april 2022 opgelegde maatregel van bewaring beroep ingesteld. De maatregel is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding en heeft gereageerd op de door verweerder overgelegde voortgangsgegevens. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 29 juni 2022 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het eerdere onderzoek. De rechtbank heeft zich vervolgens gericht op de vraag of de maatregel van bewaring sinds dat moment nog steeds rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat de Tunesische autoriteiten nog niet hebben gereageerd op zijn laissez-passeraanvraag, wat volgens hem zou kunnen leiden tot een onredelijk lange duur van de maatregel. De rechtbank oordeelt echter dat de enkele omstandigheid dat er nog geen reactie is gekomen, onvoldoende is om aan te nemen dat de maatregel onredelijk lang gaat duren.

De rechtbank wijst erop dat op grond van de Terugkeerrichtlijn een maatregel van bewaring maximaal zes maanden mag duren, met een mogelijke verlenging van twaalf maanden. Eiser zit op dat moment iets meer dan twee maanden in bewaring, en er is geen aanleiding om de maatregel op te heffen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.11840

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 april 2022 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft voortgangsgegevens overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 29 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1986 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4651, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat de Tunesische autoriteiten tot op heden nog niet hebben gereageerd op de laissez-passeraanvraag. Volgens eiser zou de maatregel van bewaring daarom weleens lang kunnen gaan duren. Dit zou volgens eiser in strijd zijn met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Eiser heeft hierbij verwezen naar het rapport ‘Het recht op vrijheid. Vreemdelingendetentie: het ultimum remedium-beginsel’ van Amnesty International van februari 2018.
5. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser naar Tunesië is. De enkele omstandigheid dat er tot op heden geen reactie is gekomen op de laissez-passeraanvraag, die sinds 9 mei 2022 bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Tunesië ligt, is onvoldoende aanleiding om reeds nu aan te nemen dat de maatregel van bewaring onredelijk lang gaat duren. Het is niet aan verweerder om in de voortgangsrapportage in algemene zin uiteen te zetten hoeveel of onder welke omstandigheden door de Tunesische autoriteiten laissez-passers worden afgegeven. Eiser heeft op zijn beurt niet aannemelijk gemaakt dat de Tunesische autoriteiten hem (waarschijnlijk) niet van een laissez-passer zullen voorzien.
6. Op grond van artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG) mag een maatregel van bewaring maximaal zes maanden duren en mag deze duur nog met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd, onder meer als de betrokkene niet meewerkt. Eiser zit tot op heden iets meer dan twee maanden in bewaring. Er is dan ook nu geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring zou moeten worden opgeheven omdat deze te lang duurt. Ook vloeit uit deze artikelleden voort dat eiser mag worden gehouden aan zijn medewerkingsplicht. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de maatregel van bewaring zou moeten worden opgeheven omdat hij niet wenst terug te keren en waarschijnlijk geen medewerking gaat verlenen aan een coronatest.
7. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.